5-2353/4

5-2353/4

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

17 DECEMBER 2013


Reglement van de Belgische Senaat


TEKST AANGENOMEN IN PLENAIRE VERGADERING


REGLEMENT VAN DE BELGISCHE SENAAT


TITEL I

ORGANISATIE EN WERKWIJZE VAN DE SENAAT

Hoofdstuk I

Voorlopig bureau, onderzoek van de geloofsbrieven en samenstelling van de vergadering

Artikel 1

Bij algehele vernieuwing van de Senaat vindt de opening van de zitting plaats op de eerste donderdag na de laatste wettelijk vastgestelde datum bedoeld in de artikelen 212, 212ter en 214 van het Kieswetboek.

Art. 2

Bij de opening van de zitting treedt het lid dat, als aftredend senator, gedurende de langste tijd een parlementair mandaat heeft uitgeoefend, als voorzitter op totdat het vast bureau is samengesteld. Bij gelijke anciënniteit wordt de voorkeur gegeven aan het oudste lid in jaren.

Hij wordt bijgestaan door de twee jongste leden van de vergadering, die samen met hem het voorlopig bureau vormen.

Art. 3

Bij elke vernieuwing van de Senaat en totdat het vast bureau is samengesteld, vormen de zeven oudste leden in jaren samen de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven.

Art. 4

1. De bewijsstukken betreffende de zetelverdeling en de aanwijzing van de senatoren, alsook de bezwaar- en verzetschriften waartoe deze aanleiding zouden hebben gegeven, worden overgezonden aan de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven, die een of meer van haar leden aanwijst om aan de Senaat verslag uit te brengen.

De bezwaren moeten vóór het onderzoek van de geloofsbrieven bij de Senaat inkomen. Zijn die bezwaren gegrond op feiten die uit documenten blijken, dan worden die documenten bijgevoegd.

De Senaat doet uitspraak over de geldigheid hiervan.

2. De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven onderzoekt de geloofsbrieven van de leden aangewezen door de Gemeenschaps- en Gewestparlementen. Vervolgens doet de Senaat uitspraak over de conclusies van de commissie en worden zij wier geloofsbrieven geldig zijn verklaard, door de voorzitter tot senator uitgeroepen.

3. Na de aanstelling van de senatoren aangewezen door de Gemeenschaps- en Gewestparlementen en na de vergadering te hebben geraadpleegd, stelt het voorlopig bureau de datum vast waarop de gecoöpteerde senatoren worden aangewezen, overeenkomstig de artikelen 218 tot 220 van het Kieswetboek.

Op de gestelde dag onderzoekt de Senaat, op verslag van de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven, de geloofsbrieven van de aldus aangewezen leden, en worden zij wier geloofsbrieven geldig zijn verklaard, door de voorzitter tot senator uitgeroepen.

Art. 5

Nadat het vast bureau is samengesteld, onderzoekt het bureau bij vervanging van een senator de geloofsbrieven overeenkomstig artikel 4. Het bureau wijst een van zijn leden aan om verslag uit te brengen aan de vergadering.

Art. 6

Voor zij hun mandaat opnemen, moeten de senatoren de eed afleggen in de openbare vergadering.

Tot senator uitgeroepen leden die de eed nog niet hebben afgelegd, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen of aan de stemmingen, behalve over het onderzoek van de geloofsbrieven.

Hoofdstuk II

Vast bureau

Art. 7

Uiterlijk binnen veertien dagen na de aanwijzing van de gecoöpteerde senatoren installeert de Senaat zijn vast bureau, dat is samengesteld uit :

1º een voorzitter, een eerste ondervoorzitter, een tweede ondervoorzitter en twee bureauleden, die achtereenvolgens worden benoemd bij afzonderlijke verkiezingen;

2º de voorzitters van de fracties die vertegenwoordigd zijn in de vaste commissies; zij zijn gelijkgesteld met de ondervoorzitters.

De voorzitters van de fracties vertegenwoordigd in de vaste commissies delen aan de voorzitter de naam mee van het lid van hun fractie dat hen bij verhindering zal vervangen.

Art. 8

Behoudens hetgeen hierna bepaald wordt, geschieden alle benoemingen bepaald in artikel 7, eerste lid, 1º, met inachtneming van de in artikel 77 bepaalde evenredige vertegenwoordiging van de fracties, overeenkomstig artikel 75.

De voorzitter wordt evenwel slechts verkozen verklaard indien hij de volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden verkrijgt. Indien na de eerste stemming geen enkele kandidaat deze meerderheid verkrijgt, heeft herstemming plaats tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald, eventueel nadat een beter geplaatste kandidaat zich heeft teruggetrokken. Indien bij de tweede stemming geen van beide kandidaten de vereiste meerderheid verkrijgt, wordt de vergadering gesloten en de benoeming van de leden van het bureau tot de volgende vergadering verdaagd. Tijdens die vergadering wordt overgegaan tot de derde stemming; degene van de twee kandidaten die de meeste stemmen heeft behaald, is verkozen.

Art. 9

Wanneer het bureau niet bij consensus beslist, heeft elke fractie die in het bureau vertegenwoordigd is, recht op een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal mandaten waarop ze aanspraak zouden kunnen maken indien het gehele bureau zou worden samengesteld overeenkomstig de regels van de in artikel 77 bepaalde evenredige vertegenwoordiging van de fracties.

De leden bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1º, zijn steeds stemgerechtigd.

In voorkomend geval hebben de leden bedoeld in artikel 7, eerste lid, 2º, die met toepassing van de vorige leden niet het recht zouden hebben een of eventueel meer stemmen uit te brengen, een raadgevende stem.

Art. 10

1. Het bureau is belast met alle maatregelen betreffende het ceremonieel, het materieel en de uitgaven van de Senaat.

Inzake de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden vertegenwoordigt het bureau de Senaat buiten rechte.

Inzake deze aangelegenheden kan het bureau, voor de tijd die het bepaalt, de uitoefening van zijn bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid de Senaat buiten rechte te vertegenwoordigen, overdragen aan een of meerdere van zijn leden of aan de ambtenaren-generaal.

2. Het bureau onderzoekt het geldelijk beheer van de Senaat, ziet de rekeningen na en zuivert ze aan en stelt de begroting van de Senaat vast; het onderwerpt de rekeningen en begrotingen aan de goedkeuring van de vergadering.

3. Het bureau kan voor de aangelegenheden en voor de tijd die het bepaalt, de uitoefening van zijn taken, waaronder die van de quaestuur, toevertrouwen aan een of meerdere van zijn leden.

Art. 11

Wanneer de Senaat geconstitueerd is, geeft hij hiervan kennis aan de Koning, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Gemeenschaps- en Gewestparlementen.

Art. 12

De voorzitter handhaaft de orde in de vergadering, doet het reglement naleven, stelt de vraagpunten en brengt ze in stemming, kondigt de uitslag van de stemmingen en de verkiezingen af, spreekt de besluiten van de Senaat uit, voert het woord uit naam van de Senaat en overeenkomstig zijn wens en zorgt voor de in- en uitwendige veiligheid van de Senaat.

De voorzitter mag zich slechts in het debat mengen om de stand van zaken toe te lichten en de beraadslaging tot het punt in behandeling terug te brengen. Wil hij zelf aan de beraadslaging deelnemen, dan verlaat hij de voorzitterszetel en neemt die niet weer in zolang de zaak aan de orde is.

Onverminderd de toepassing van artikel 10-1, tweede lid, vertegenwoordigt de voorzitter de Senaat buiten rechte.

Art. 13

De ondervoorzitters oefenen dezelfde bevoegdheden uit als de voorzitter, als zij hem vervangen.

Art. 14

1. De leden van het bureau bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1º, worden benoemd voor een zitting.

Alle leden van het bureau bekleden hun ambt tot de opening van de volgende zitting.

2. Bij ontstentenis van de voorzitter en de ondervoorzitters bekleedt het oudste lid in jaren het voorzitterschap van de Senaat of van de Senaatsafvaardigingen.

Hoofdstuk III

Taalgroepen

Art. 15

Met uitzondering van de senator aangewezen door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap maakt elk gekozen lid van de Senaat deel uit van de Nederlandse of van de Franse taalgroep overeenkomstig artikel 43, § 2, van de Grondwet.

Bij de berekening van de bijzondere meerderheid bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Grondwet, wordt een ja-stem van de door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen senator zowel meegerekend bij de uitgebrachte stemmen als bij het totaal van de ja-stemmen.

Hoofdstuk IV

Fracties

Art. 16

1. De senatoren kunnen fracties vormen. Geen lid mag tot meer dan één fractie behoren.

2. De fracties overhandigen aan de voorzitter de lijst van hun leden, die door hen wordt ondertekend ten blijke van hun individuele toetreding, en de naam van hun voorzitter.

3. Elke wijziging in de samenstelling van de fracties wordt door de fractievoorzitter ter kennis van de voorzitter gebracht.

4. Elke fractie kan een administratief secretariaat organiseren waarvan zij het personeel aanstelt.

Het bureau bepaalt het bedrag van de toelage die aan de fracties wordt verleend, alsook de voorwaarden van hun materiële installatie en het recht van toegang van hun personeel tot de lokalen van de Senaat.

5. Het bureau beslist welk tijdstip van de week wordt gereserveerd voor de fractievergaderingen.

Tenzij het bureau anders beslist, heeft op dat tijdstip geen commissie of plenaire vergadering plaats.

Hoofdstuk V

Afvaardiging van de Senaat in de parlementaire overlegcommissie

Art. 17

1. Na iedere algehele vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers benoemt de Senaat uit zijn midden zijn afvaardiging in de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet.

2. Deze afvaardiging telt elf leden, onder wie de voorzitter van de Senaat, die worden benoemd volgens de regelen bepaald in artikel 77.

Voor elke lijst van vaste leden worden op dezelfde wijze plaatsvervangers benoemd, wier aantal gelijk is aan dat van de vaste leden.

3. Valt een mandaat open door overlijden, ontslag of intrekking van dat mandaat op verzoek van de fractie die dat lid had voorgedragen, dan wijst de Senaat een nieuw lid aan op voordracht van diezelfde fractie. Wanneer de Senaat niet in vergadering bijeen is, voorziet de voorzitter in die vervanging.

Hoofdstuk VI

Regeling van de werkzaamheden

Art. 18

1. Het bureau regelt de werkzaamheden van de Senaat. Het komt bijeen na bijeenroeping door de voorzitter.

2. Wanneer het bureau vergadert voor de vaststelling van de agenda, wordt de regering uitgenodigd een van haar leden naar die vergadering af te vaardigen.

De voorzitters van de commissies kunnen worden gehoord.

3. Het bureau kan bepalen binnen welke termijnen de commissies hun verslagen zullen indienen.

4. Het bureau kan bepalen hoeveel tijd aan een bespreking mag worden besteed en hoe laat de stemmingen uiterlijk zullen worden gehouden. Te dien einde stelt het vast hoeveel spreektijd wordt toegestaan aan elke fractie en aan de leden die van geen enkele fractie deel uitmaken.

5. De voorzitter legt de regeling van de werkzaamheden, opgemaakt door het bureau, aan de Senaat ter goedkeuring voor. In geval van betwisting spreekt de Senaat zich uit na een spreker voor en een spreker tegen te hebben gehoord, die ieder ten hoogste drie minuten spreektijd krijgen.

Hoofdstuk VII

Commissies

Art. 19

1. Na elke vernieuwing van de Senaat benoemt de vergadering, nadat het vast bureau is samengesteld, uit haar midden de vaste commissies, waarvan het aantal, met een maximum van vijf, de benaming en de bevoegdheid worden bepaald door het bureau.

2. Elke commissie telt zeventien leden, die door de Senaat worden aangewezen volgens de regelen bepaald in artikel 77.

Voor elke lijst van vaste leden van de commissies worden op dezelfde wijze plaatsvervangers benoemd wier aantal gelijk is aan dat van de vaste leden vermeerderd met een eenheid.

3. Iedere senator die met toepassing van punt 2 tot een fractie behoort die in de vaste commissies vertegenwoordigd is, is minstens lid van één commissie en plaatsvervanger in een andere commissie.

4. Valt een mandaat open door overlijden, ontslag of intrekking van dat mandaat op verzoek van de fractie die het lid had voorgedragen, dan wijst de Senaat een nieuw lid aan op voordracht van diezelfde fractie. Wanneer de Senaat niet in vergadering bijeen is, voorziet de voorzitter in vervanging.

5. In afwijking van punt 2, tweede lid, kan de Senaat, wanneer een senator voor een lange periode verhinderd is in een vaste commissie zitting te nemen, beslissen om voor de duur van de verhindering het aantal plaatsvervangende leden van de betrokken fractie binnen die commissie te verhogen.

Art. 20

1. De commissies zijn belast met het onderzoek van de ontwerpen van wet, de voorstellen en alle aangelegenheden die de Senaat of zijn voorzitter naar hen verwijst. Zij brengen hierover verslag uit aan de vergadering.

2. Met toestemming van het bureau of van de voorzitter kunnen de commissies ook hoorzittingen en studiedagen organiseren. Ze bepalen vooraf de wijze waarop hierover eventueel verslag zal worden uitgebracht.

3. Wanneer de commissies naar aanleiding van een bespreking beslissen dat een wetgevend initiatief nodig is inzake een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, of dat de Senaat zijn standpunt te kennen moet geven, kunnen ze zelf een voorstel van wet of van resolutie opstellen, het bespreken, erover stemmen en hierover verslag uitbrengen, zonder dat de Senaat het vooraf in overweging neemt.

Deze procedure kan alleen worden aangevat als twee derden van de leden van de commissie zich schriftelijk akkoord verklaren en de voorzitter van de Senaat vooraf zijn toestemming heeft gegeven. In geval van twijfel over de ontvankelijkheid of over de bevoegdheid van de commissie, raadpleegt de voorzitter het bureau.

4. De commissies kunnen ook de regering verzoeken inlichtingen te komen verstrekken over aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren.

Art. 21

1. Elke commissie benoemt voor de duur van de zitting een voorzitter, een eerste ondervoorzitter en een tweede ondervoorzitter.

Geen enkel lid mag meer dan één van de vaste commissies, bedoeld in artikel 19-1, voorzitten.

Overeenkomstig het vorige lid is de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter van één van de vaste commissies waarvan hij deel uitmaakt.

2. De commissies vergaderen op initiatief van het bureau of van de voorzitter van de Senaat.

De commissies regelen hun werkzaamheden, onverminderd het bepaalde in artikel 18-3. De voorstellen over de regeling van de werkzaamheden worden vastgelegd door de voorzitter van de commissie in overleg met haar bureau.

3. De commissievergaderingen worden in regel 's ochtends om 10 uur, 's namiddags om 14 uur en 's avonds om 19 uur gehouden. Behalve met toestemming van het bureau of van de voorzitter van de Senaat en onverminderd het bepaalde in artikel 58, kunnen de commissies niet worden bijeengeroepen gedurende de tijd dat de assemblee in vergadering is.

4. Het vast lid dat om een geldige reden verhinderd is de vergadering van een commissie bij te wonen, moet zich tijdig laten vervangen door een plaatsvervanger van dezelfde commissie. Hij geeft aan de voorzitter van de commissie kennis van deze vervanging, die in de notulen wordt aangetekend.

5. Behoudens andersluidende beslissing van de commissie, goedgekeurd door de voorzitter van de Senaat, mogen de leden van de Senaat de vergaderingen bijwonen van de commissies waarvan zij geen deel uitmaken, en daar gehoord worden, doch zij hebben geen stemrecht.

6. De stemming over de voorgestelde teksten is alleen dan geldig, wanneer de meerderheid van de leden bijeen is.

7. Van elke commissievergadering worden notulen gemaakt, die worden ondertekend door de voorzitter.

De voorzitter van de Senaat kan beslissen dat van de commissievergaderingen die hij bepaalt, een integraal verslag wordt opgemaakt.

8. De commissievergaderingen zijn openbaar.

Worden niettemin met gesloten deuren gehouden :

a) de vergaderingen van de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven;

b) de vergaderingen waarbij een commissie met toepassing van artikel 59 van de Grondwet beraadslaagt over het verlof voor de gerechtelijke aanhouding van een lid, zijn verwijzing naar of rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter of over de schorsing van een vervolging;

c) op beslissing van het bureau van de commissie, de vergaderingen betreffende administratieve aangelegenheden of de regeling van de werkzaamheden;

d) de vergaderingen van de bijzondere commissie waarop bijzondere vertrouwelijkheidsregels van toepassing zijn die afwijken van de bepalingen in dit artikel.

Voor het overige vergaderen de commissies eveneens met gesloten deuren hetzij op verzoek van een lid van de regering, hetzij wanneer het bureau van de Senaat of de commissie daartoe beslist voor een vergadering of voor een specifiek punt op de agenda.

Bij openbare commissievergaderingen is het publiek toegelaten op de tribunes. De artikelen 81 en 83 zijn van overeenkomstige toepassing.

Wanneer een vergadering met gesloten deuren plaatsvindt, worden alleen de goedgekeurde verslagen en de mededelingen die onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter zijn opgesteld, openbaar gemaakt.

Art. 22

1. De voorzitter van de Senaat kan ambtshalve, indien hij het nuttig oordeelt of op verzoek van de voorzitter van een van de commissies, beslissen dat over een ontwerp of voorstel van wet dat naar de commissie is verzonden, een beredeneerd advies van een andere commissie wordt gevraagd.

De voorzitter stelt de termijn vast binnen welke het advies wordt uitgebracht.

2. De commissie waarnaar het ontwerp of voorstel verzonden is, sluit de bespreking niet af vóór zij dat advies heeft ontvangen of, bij gebreke daarvan, vóór het einde van de vastgestelde termijn.

Art. 23

1. De Senaat of zijn voorzitter kan meerdere commissies belasten met een gezamenlijk onderzoek van aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren.

De verenigde commissies worden voorgezeten door de oudste voorzitter in jaren van de betrokken commissies.

2. De verenigde commissies beslissen gezamenlijk. Leden die deel uitmaken van meer dan een van die commissies, brengen een stem uit voor elke commissie waartoe zijn behoren.

Bij stemming worden quorum en meerderheid bepaald op grond van het gezamenlijk aantal leden van de verenigde commissies.

Art. 24

De commissies kunnen, na goedkeuring door het bureau, uit hun midden werkgroepen vormen, waarvan zij de samenstelling en de bevoegdheid bepalen.

De werkgroepen brengen verslag uit aan de commissies waartoe zij behoren binnen de termijn welke die commissies bepalen.

De werkgroepen vergaderen met gesloten deuren.

De werkzaamheden van de werkgroepen kunnen slechts openbaar gemaakt worden nadat het in het tweede lid van dit artikel bedoelde verslag is uitgebracht en nadat de betrokken commissie of commissies daartoe besloten hebben.

Art. 25

1. De commissies kiezen onder hun leden een of meer rapporteurs voor elk ontwerp, voorstel of informatieverslag. Hetzelfde geldt bij toepassing van artikel 20-2.

Is bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een ontwerp of voorstel van wet aanhangig, dan kan de bevoegde commissie nog vóór de stemming in de Kamer een rapporteur aanwijzen en de behandeling van de tekst aanvatten, zonder stemmingen.

2. De verslagen van de commissie bevatten een korte inhoud van de beraadslagingen en vermelden elk amendement met de naam van de indiener; zij bevatten ten slotte ook met redenen omklede besluiten. In de verslagen over wetsontwerpen en voorstellen die in openbare commissievergaderingen werden behandeld, worden de sprekers bij name vernoemd.

Wanneer zulks wegens dringende noodzakelijkheid of om materiële redenen verantwoord is, kan de voorzitter van de Senaat bevelen dat verklarende nota's en statistische tabellen niet bij het verslag worden gevoegd maar ter griffie worden neergelegd, waar de senatoren er kennis van kunnen nemen.

3. Met de algemene instemming van de aanwezige leden kan de commissie besluiten aan de rapporteur vertrouwen te schenken voor het opstellen van het verslag.

Doet ze dat niet, dan wordt de ontwerptekst van het verslag goedgekeurd met een stemming, overeenkomstig artikel 21-6.

4. De verslagen worden vertaald, gedrukt in het Nederlands en het Frans en aan de senatoren rondgedeeld uiterlijk de dag vóór de eerste bespreking.

Verzending over de post, per faxpost of per elektronische post geldt als ronddeling. Bij verzending over de post wordt de vorenbedoelde termijn met een dag verlengd.

In spoedeisende gevallen kan de Senaat voorlezing van de verslagen in de plenaire vergadering gelasten.

Art. 26

1. Met toestemming van het bureau of van de voorzitter van de Senaat kan een commissie, bij uitvoering van haar opdrachten, het advies inwinnen van personen of instellingen die niet tot de Senaat behoren, hen om documentaire inlichtingen vragen of hen om medewerking verzoeken.

Een dergelijke tussenkomst mag alleen van adviserende aard zijn.

2. De voorwaarden waaronder een of meer personen die geen lid zijn van de Senaat, door een commissie gehoord kunnen worden of aan haar werkzaamheden kunnen deelnemen, worden vastgesteld door de voorzitter van de commissie, met haar instemming.

Art. 27

1. De leden van een fractie kunnen zich in de commissie laten bijstaan door een medewerker van hun fractie, tenzij de commissie anders beslist.

De naam en de hoedanigheid van de medewerker moeten vóór elke vergadering worden meegedeeld aan de voorzitter van de commissie.

De fractiemedewerker kan slechts toegang tot de vergadering krijgen voor zover een lid van zijn fractie aanwezig is. In beginsel mag hij enkel de vergadering bijwonen als een lid van zijn fractie aanwezig is; de commissievoorzitter kan echter, bij tijdelijke afwezigheid van de leden van de fractie, van die regel afwijken.

De medewerker mag niet deelnemen aan de bespreking.

De medewerker moet de vergadering verlaten zodra de commissie een andersluidende beslissing neemt als bedoeld in artikel 21-5, en wordt niet toegelaten zolang deze beslissing van toepassing is.

De medewerker heeft geen toegang tot de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven, noch tot de bijzondere commissie die de voorzitter aanwijst.

2. Onder medewerker van een fractie wordt verstaan de secretaris en de geaccrediteerde wetenschappelijke medewerkers van deze fractie, of van een overeenstemmende fractie in een andere assemblee.

Art. 28

1. In afwijking van artikel 54 wordt elk voorstel tot herziening van de Grondwet verwezen naar de commissie die bevoegd is voor de institutionele aangelegenheden, zonder dat de Senaat het vooraf in overweging neemt.

2. Al is de zitting gesloten, toch kan de commissie zitting houden en rechtstreekse mededeling ontvangen van voorstellen uitgaande van de regering of van parlementsleden.

Art. 29

De Senaat kan, telkens als hij het dienstig acht, bijzondere commissies instellen voor de aangelegenheden en voor de tijd die hij bepaalt.

Tenzij de Senaat anders beslist, zijn de artikelen 19 tot 27 van overeenkomstige toepassing op de bijzondere commissies.

Hoofdstuk VIII

Plenaire vergadering

Art. 30

De Senaat houdt jaarlijks acht gewone plenaire vergaderingen.

Indien het bureau van de Senaat vaststelt dat er geen punten zijn op de agenda, kan het besluiten om geen gewone plenaire vergadering te houden.

Het bureau van de Senaat kan uitzonderlijke plenaire vergaderingen bijeenroepen.

Art. 31

1. De voorzitter opent en sluit de vergadering.

Hij geeft tijdens of op het einde van elke vergadering kennis van de dag, het uur en de agenda van de volgende vergadering.

2. Tenzij de Senaat anders beslist, beginnen de ochtendvergaderingen om 10 uur, de namiddagvergaderingen om 14 uur en de avondvergaderingen om 19 uur.

Art. 32

Bij de aanvang van de vergadering geeft de voorzitter kennis van de mededelingen, boodschappen, brieven en andere stukken die de Senaat betreffen, met uitzondering van naamloze of beledigende geschriften.

Tevens worden de zakelijke inhoud bekendgemaakt van tot de Senaat gerichte verzoekschriften.

Art. 33

De voorzitter opent de bespreking; hij sluit ze wanneer geen enkele spreker meer het woord vraagt.

Wanneer de voorzitter van oordeel is dat de verschillende standpunten tot uiting zijn gekomen, kan hij voorstellen de sprekerslijst af te sluiten.

Art. 34

1. Geen senator mag nalaten een vergadering van de Senaat bij te wonen zonder de voorzitter van de Senaat daarvan op de hoogte te hebben gebracht.

2. De namen van hen die hebben verzocht hun afwezigheid in de plenaire vergadering te verontschuldigen, worden vermeld in de Handelingen met opgave van redenen van verhindering.

Art. 35

De notulen van de vorige vergadering worden ter inzage gelegd bij het bureau; de leden mogen daarvan kennis nemen en eventueel bezwaar inbrengen tegen de redactie ervan. Wordt het bezwaar als gegrond erkend, dan wordt, staande de vergadering of op de eerstvolgende vergadering, een nieuwe redactie, overeenstemmend met de beslissing van de Senaat, voorgelegd.

Loopt de vergadering ten einde zonder enig bezwaar tegen de notulen, dan zijn die, na ondertekening door de voorzitter en de griffier, goedgekeurd; ze worden in het archief van de Senaat bewaard.

De Senaat kan beslissen dat er van vergaderingen met gesloten deuren geen notulen worden gemaakt.

Art. 36

1. De debatten worden in de Handelingen weergegeven, in extenso in de taal van de spreker en samengevat in de andere taal.

2. De sprekers kunnen correcties meedelen. Die moeten de dienst Verslaggeving bereiken uiterlijk de tweede werkdag na de vergadering, om 17 uur.

Na het verstrijken van de termijn worden de sprekers geacht in te stemmen met de tekst die door de dienst is uitgeschreven en gereviseerd.

Art. 37

1. Geen senator mag spreken dan nadat hij zich heeft laten inschrijven of nadat hij het woord heeft gekregen.

2. De voorzitter bepaalt de volgorde van de sprekers. Daarbij ziet hij erop toe dat de uiteenzettingen voor of tegen het voorstel in behandeling elkaar afwisselen.

3. De spreker spreekt van zijn plaats of van het spreekgestoelte. Hij mag slechts het woord richten tot de voorzitter of tot de vergadering.

4. Niemand spreekt meer dan tweemaal over dezelfde zaak, tenzij met bijzondere toestemming van de voorzitter.

5. De rapporteurs van de ontwerpen of voorstellen die in behandeling zijn, alsook de ministers en de staatssecretarissen, worden gehoord wanneer zij het vragen.

6. De rapporteur heeft het recht als eerste het woord te voeren om het verslag van de commissie toe te lichten. Hij mag daarbij het verslag niet voorlezen noch persoonlijke overwegingen uiten die strijdig zijn met de besluiten van de commissie.

Art. 38

1. Voor zover de vergadering, op voorstel van het bureau, niets anders beslist, is de spreektijd in de algemene bespreking beperkt tot dertig minuten voor een gemandateerde spreker van iedere fractie en tot tien minuten voor de andere sprekers; in de bespreking van de amendementen en de artikelsgewijze bespreking tot vijf minuten; bij prejudiciële kwesties, inoverwegingnemingen van voorstellen en moties betreffende de procedure tot drie minuten.

Ieder lid kan zijn stem in de vergadering verantwoorden; de spreektijd is beperkt tot twee minuten.

2. Wordt de aldus begrensde spreektijd door de spreker overschreden, dan kan de voorzitter hem, na een waarschuwing, het woord ontnemen.

3. Onverminderd artikel 100, eerste lid, van de Grondwet, kan de voorzitter te allen tijde de spreektijd van alle sprekers beperken.

Art. 39

1. Het woord mag steeds gevraagd worden om :

1º de voorafgaande vraag te stellen tegen verdere behandeling;

2º de verdaging van het debat of van de stemming voor te stellen;

3º de terugzending naar een commissie voor te stellen;

4º de sluiting van het debat voor te stellen;

5º naar het reglement te verwijzen;

6º een aangevoerd feit recht te zetten;

7º te antwoorden op een persoonlijk feit;

8º een wijziging in de regeling van de werkzaamheden voor stellen.

2. De voorafgaande vraag (1º), de verzoeken tot verdaging (2º), tot terugzending naar een commissie (3º), tot sluiting van het debat (4º) of de verwijzing naar het reglement (5º) hebben voorrang boven de zaak zelf en schorsen de behandeling ervan.

Alleen de verzoeker en één spreker per fractie mogen het woord voeren. Indien de voorzitter echter van mening is dat een verzoek tot verdaging of tot sluiting alleen strekt om de werkzaamheden van de vergadering te belemmeren, kan hij dit verzoek onmiddellijk en zonder debat in stemming brengen bij zitten en opstaan.

3. De voorzitter oordeelt over de ontvankelijkheid van de verzoeken om een aangevoerd feit recht te zetten (6º), op een persoonlijk feit te antwoorden (7º) of een wijziging in de regeling van de werkzaamheden voor te stellen (8º) en bepaalt eventueel het tijdstip waarop ze kunnen worden voorgedragen.

Art. 40

Na het sluiten van de bespreking zijn stemverklaringen toegestaan vóór de naamstemming over een ontwerp of een voorstel in zijn geheel, over een beslissing niet te amenderen, of over een motie ingediend bij het sluiten van een debat.

De voorzitter kan dit recht beperken tot wie aan de bespreking hebben deelgenomen en het aantal sprekers tot één per fractie bepalen. De spreektijd is beperkt overeenkomstig artikel 38.

Art. 41

1. Behoudens in het geval van algemene instemming, vastgesteld door de voorzitter, spreekt de Senaat zich uit bij stemming.

2. Onder voorbehoud van hetgeen verder wordt bepaald, geschiedt de stemming bij zitten en opstaan.

3. Over de wetten in hun geheel wordt bij naamafroeping gestemd of op een van de wijzen van stemmen bedoeld in artikel 43-2.

Er wordt op dezelfde wijze te werk gegaan wanneer ten minste vijf leden daarom verzoeken vóór de stemmingen over ofwel moties ingediend bij het sluiten van een debat, ofwel conclusies van een verslag, ofwel artikelen van een ontwerp of een voorstel, ofwel amendementen en subamendementen op die artikelen of moties, ofwel een beslissing om niet te amenderen.

Wordt de hoofdelijke stemming gevraagd, dan kan de voorzitter, zo hij dat nuttig acht, de naam van de leden die dit verzoek hebben ingediend, doen opschrijven; antwoordt een van deze leden niet op de afroeping van zijn naam, dan wordt de hoofdelijke stemming niet voortgezet en wordt er gestemd bij zitten en opstaan.

Behoudens bij geheime stemming kan de voorzitter steeds, ongeacht over welke aangelegenheid het gaat, tot de hoofdelijke stemming overgaan, onder meer wanneer er twijfel bestaat over de regelmatigheid van de stemmen die op een andere wijze zijn uitgebracht.

4. Over benoemingen en voordrachten wordt een geheime stemming gehouden overeenkomstig de regels vastgesteld in artikel 75.

Art. 42

1. Een stemming bij zitten en opstaan is niet volledig dan nadat proef en de tegenproef hebben plaatsgehad. De voorzitter beslist over het resultaat van de proef en de tegenproef, die worden overgedaan indien hij dat nodig acht of indien vijf leden daarom verzoeken.

2. Bestaat er na het overdoen nog steeds twijfel, dan wordt een hoofdelijke stemming gehouden.

3. Tussen twee proeven van een stemming mag het woord niet worden genomen.

Art. 43

1. Naamafroeping geschiedt naar alfabetische volgorde en begint met de naam van het lid dat op elke vergadering door het lot wordt aangewezen.

De stemming geschiedt met luider stemme; iedere senator stemt onvoorwaardelijk en met ja of neen.

2. Met mondelinge hoofdelijke stemming bij naamafroeping staan gelijk de mechanisch of elektronisch uitgebrachte naamstemming en de stemming met ondertekende stembriefjes.

De voorzitter heeft steeds het recht mondeling te laten herstemmen wanneer er twijfel is over de regelmatigheid van de mechanische of elektronische stemverrichting.

3. Na de naamafroeping verzoekt de voorzitter de leden die niet gestemd hebben, alsnog aan de stemming deel te nemen.

De getelde stemmen worden vastgesteld door de voorzitter, die de uitslag van de stemming aan de Senaat meedeelt. Hij verzoekt vervolgens de leden die zich onthouden hebben, bondig de redenen van hun onthouding te doen kennen.

4. De leden die aanwezig waren bij de stemming maar er niet aan hebben deelgenomen, worden geacht zich te hebben onthouden.

De onthoudingen worden meegerekend om het aantal aanwezige leden te bepalen; ze worden niet meegerekend om de meerderheid vast te stellen, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald.

Art. 44

1. Een tekst die verscheidene punten behandelt, wordt van rechtswege gesplitst wanneer zulks wordt gevraagd; de stemming over de tekst in zijn geheel is niettemin vereist.

2. Wanneer over een zelfde onderwerp verscheidene voorstellen zijn ingediend, hebben die voorstellen voorrang die in stemming kunnen worden gebracht zonder de aanneming van de andere uit te sluiten, te beginnen met die met de verste strekking.

Evenzo wordt onder de voorstellen waarvan de aanneming het in stemming brengen van de andere uitsluit, voorrang verleend aan die met de verste strekking.

3. Amendementen worden in stemming gebracht vóór het oorspronkelijke voorstel en subamendementen vóór de amendementen.

Art. 45

1. De assemblee kan slechts een besluit nemen indien de meerderheid van de leden aanwezig is.

Indien de Grondwet de aanwezigheid van twee derden van de leden vereist, moeten minstens veertig leden aanwezig zijn.

2. Wanneer er bij zitten en opstaan moet worden gestemd, hetzij over moties tot besluit van een debat, hetzij over conclusies van een verslag, hetzij over artikelen van een ontwerp of voorstel, hetzij over amendementen of subamendementen op die moties of artikelen, hetzij over een beslissing om niet te amenderen, en de meerderheid van de leden niet aanwezig is, kan ieder lid de verwijzing naar een volgende vergadering vragen.

In geval van twijfel doet de voorzitter tot een naamafroeping overgaan.

3. Indien bij een hoofdelijke stemming blijkt dat er niet voldoende leden aanwezig zijn, kan de voorzitter de vergadering gedurende hoogstens twee uren schorsen.

Indien hij geen gebruik maakt van deze mogelijkheid of indien het vereiste aantal leden nog niet aanwezig is wanneer de stemming na de schorsing hervat wordt, kan de Senaat overgaan tot de bespreking van de andere agendapunten. Deze mogen echter niet meer in stemming worden gebracht en de onbeslist gebleven stemming wordt hervat, vóór elke bespreking, bij aanvang van de eerstvolgende vergadering, waarvan de voorzitter dag en uur bepaalt na eventuele raadpleging van het bureau.

Art. 46

1. Tenzij de Grondwet, een wet of een verordening anders bepaalt, wordt elk besluit genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.

2. Bij staking van stemmen is het behandelde voorstel verworpen.

Art. 47

Op verzoek van de voorzitter of van tien leden vergadert de Senaat met gesloten deuren; vervolgens beslist de Senaat, bij volstrekte meerderheid van stemmen, of de vergadering in het openbaar zal worden hervat over hetzelfde onderwerp.

De senatoren die een vergadering met gesloten deuren wensen, dienen daartoe een schriftelijk en door hen ondertekend voorstel in. Hun naam wordt in de notulen opgenomen.

Art. 48

1. Een spreker mag niet in de rede worden gevallen, tenzij voor een beroep op het reglement. Alleen de voorzitter kan hem terugroepen tot de behandeling van het onderwerp, wanneer hij daarvan afwijkt.

2. Is een spreker reeds tweemaal tijdens een zelfde redevoering teruggeroepen tot de behandeling van het onderwerp, en gaat hij voort ervan af te wijken, dan ontneemt de voorzitter hem het woord voor de verdere duur van het debat over dat onderwerp.

3. Hetzelfde geldt wanneer een spreker, na twee waarschuwingen, voortgaat met het herhalen van zijn eigen argumenten of van die welke een ander lid in het debat heeft aangevoerd.

Art. 49

Een lid dat aan een ander kwade bedoelingen toeschrijft of beledigende persoonlijke toespelingen maakt, kan tot de orde worden geroepen overeenkomstig artikel 51.

Art. 50

De voorzitter kan uit de Handelingen de woorden doen schrappen die strijdig zijn met de orde of die zijn uitgesproken door een lid dat niet aan het woord was of dat blijft spreken nadat de voorzitter hem het woord heeft ontnomen.

Hij kan dergelijke woorden ook doen weglaten uit de verslagen, voorstellen en andere teksten die als parlementaire stukken worden gedrukt.

Art. 51

1. Stoort een lid de orde, dan wordt hij bij name door de voorzitter tot de orde geroepen.

In geval van herhaling roept de voorzitter de betrokkene andermaal tot de orde met vermelding in de notulen.

Bij een nieuwe herhaling of in ernstige gevallen wordt hij door de voorzitter tijdelijk uitgesloten.

Het tot de orde geroepen of uitgesloten lid kan hiertegen in beroep gaan bij het bureau van de Senaat na afloop van de vergadering. Op een latere vergadering deelt de voorzitter aan de Senaat mede welk gevolg aan dit beroep is gegeven.

2. De uitsluiting brengt het verbod mede om deel te nemen aan de werkzaamheden van de Senaat en het Senaatsgebouw opnieuw te betreden.

Ze geldt voor het overige deel van de vergadering gedurende welke zij is uitgesproken.

3. Voldoet de uitgesloten senator niet aan het bevel het gebouw te verlaten, dan schorst of sluit de voorzitter de vergadering en geeft aan de diensthebbende wacht de nodige bevelen om zijn besluit te doen uitvoeren.

In dat geval is het lid van rechtswege uitgesloten voor de tien volgende vergaderingen.

4. Heeft tijdens de duur van de uitsluiting een stemming plaats, waarbij de stem van het uitgesloten lid beslissend had kunnen zijn, dan moet de stemming herhaald worden nadat aan de uitsluiting een einde is gekomen, tenzij de vergadering het verkieslijk acht het lid tot de stemming toe te laten tijdens de uitsluiting.

Art. 52

Wordt de assemblee woelig, dan kondigt de voorzitter aan dat hij de vergadering zal schorsen. Duurt de verstoring voort, dan schorst hij de vergadering voor één uur, gedurende hetwelk de senatoren de zaal verlaten; na verloop van dit uur wordt de vergadering van rechtswege hervat. Zij kan vroeger hervat worden, zo de voorzitter oordeelt dat er weer voldoende kalmte heerst.

TITEL II

GRONDWETGEVENDE EN WETGEVENDE FUNCTIE

Hoofdstuk I

Procedure inzake ontwerpen en voorstellen

Art. 53

De wetsontwerpen die door de Koning of door de Kamer van volksvertegenwoordigers worden toegezonden aan de Senaat, alsook de memories van toelichting, worden gedrukt in het Nederlands en het Frans en rondgedeeld.

Onverminderd de toepassing van de artikelen 25-1, tweede lid, en 61-1, worden deze wetsontwerpen voor onderzoek verzonden naar een of meer afzonderlijke commissies of naar verscheidene verenigde commissies, tenzij de Senaat om dringende redenen tot een onmiddellijke behandeling besluit.

Het bureau van de Senaat, of in geval van hoogdringendheid de voorzitter, wijst de commissies aan waarnaar de ontwerpen van wet worden verzonden, onverminderd de toepassing van artikel 61. De voorzitters van deze commissies worden hiervan in kennis gesteld door de griffier en delen hem mee tegen welke dag en welk uur de commissies moeten worden bijeengeroepen.

Art. 54

1. Iedere senator heeft het recht voorstellen in te dienen.

Het voorstel dient ondertekend te zijn en voorzien van een toelichting. Het wordt overhandigd aan de voorzitter, hetzij in het Nederlands en in het Frans, hetzij in één van beide talen, naar keuze van de indiener. In dat laatste geval doet de voorzitter het voorstel vertalen.

Indien het een voorstel van wet betreft, dient het om een aangelegenheid te gaan als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Een voorstel mag niet ondertekend zijn door een aantal senatoren dat groter is dan het aantal fracties vertegenwoordigd in de assemblee.

2. Is de voorzitter van oordeel dat het voorstel ontvankelijk is, dan wordt het gedrukt in de beide talen en rondgedeeld vóór de vergadering waarop de inoverwegingneming zal worden besproken, onverminderd de toepassing van artikel 20-3.

In geval van twijfel omtrent de ontvankelijkheid verwijst de voorzitter het voorstel naar het bureau, dat het advies van de bevoegde commissie kan inwinnen. Het bureau brengt verslag uit aan de plenaire vergadering over de ontvankelijkheid van het voorstel. Is dit verslag gunstig, dan wordt het gedrukt in beide talen en samen met het wetsvoorstel rondgedeeld voor de bespreking van de inoverwegingneming.

3. Bij de opening van de algemene bespreking vraagt de voorzitter of de vergadering dit voorstel in overweging neemt. Besluit de vergadering het voorstel in overweging te nemen, dan wordt het verzonden naar de bevoegde commissie, die het uiterlijk één jaar na de indiening op haar agenda brengt.

Wanneer meerdere voorstellen of ontwerpen hetzelfde onderwerp hebben, worden zij de door de commissie samen onderzocht, behoudens andersluidende beslissing.

Art. 55

1. De commissie waarnaar een voorstel van wet verzonden is waarover ingevolge een wetsbepaling een advies moet worden gevraagd aan een of meerdere gemeenschaps- of gewestregeringen, verzoekt, vanaf het ogenblik waarop de commissie het voorstel in behandeling neemt, de voorzitter van de Senaat aan de bedoelde gemeenschaps- of gewestregeringen dit advies te vragen.

De bedoelde regeringen wordt verzocht hun advies binnen een termijn van vijftien werkdagen mede te delen. Bij dringende noodzakelijkheid kan deze termijn teruggebracht worden tot zes werkdagen. De dringende noodzakelijkheid moet gemotiveerd worden. Indien de bedoelde regeringen hun advies niet meedelen binnen deze termijn, neemt de commissie hiervan akte.

2. De commissie waarnaar een voorstel van wet verzonden is waarover ingevolge een wetsbepaling overleg moet worden gepleegd met een of meer gemeenschaps- of gewestregeringen, verzoekt, vanaf het ogenblik waarop de commissie het voorstel in behandeling neemt, de voorzitter van de Senaat de bedoelde gemeenschaps- of gewestregeringen uit te nodigen een of meer vertegenwoordigers af te vaardigen naar alle besprekingen die de commissie aan dit voorstel besteedt. De vertegenwoordigers van de bedoelde regeringen kan om uitleg of advies gevraagd worden door de commissie. Deze vertegenwoordigers kunnen tevens, wanneer zij erom verzoeken, het woord nemen in de commissie en deelnemen aan de debatten.

Indien de betrokken gemeenschaps- of gewestregeringen of een van die regeringen niet ingaan op het verzoek van de voorzitter van de Senaat of daarop afwijzend reageren, neemt de commissie hiervan akte.

3. Alvorens een voorstel van wet dat, ingevolge een wetsbepaling, het eensluidend advies, het akkoord, de goedkeuring of de overeenstemming vereist van een of meer gemeenschaps- of gewestregeringen, aan de plenaire vergadering van de Senaat voor te leggen, vraagt de voorzitter van de Senaat aan de bedoelde regeringen hun eensluidend advies, akkoord, goedkeuring of overeenstemming te geven.

De bedoelde regeringen wordt verzocht hun standpunt binnen een termijn van vijftien werkdagen mee te delen. Bij dringende noodzakelijkheid kan deze termijn teruggebracht worden tot zes werkdagen. De dringende noodzakelijkheid moet gemotiveerd worden.

De plenaire vergadering kan echter geen eindstemming over het voorstel houden zonder dat de bedoelde instemmingen verkregen zijn.

Wordt in de plenaire vergadering bij de behandeling van het voorstel dat instemming van de gemeenschaps- of gewestregeringen verkregen heeft, een amendement aangenomen of worden artikelen verworpen, dan wordt de tekst, in eerste lezing aangenomen, opnieuw voor eensluidend advies, akkoord, goedkeuring of overeenstemming voorgelegd aan bedoelde gemeenschaps- of gewestregeringen.

4. De in punten 1 tot 3 bedoelde procedures zijn van toepassing op de wetsontwerpen aan de oorsprong waarvan een parlementair initiatief lag, die door de Kamer aan de Senaat zijn overgezonden en waarvoor de verplichte samenwerkingsprocedure door de Kamer niet is nageleefd.

Art. 56

1. De bespreking in de plenaire vergadering is verdeeld in twee debatten : de algemene bespreking en de artikelsgewijze bespreking.

2. De algemene bespreking loopt over het grondbeginsel van het voorstel en over het voorstel in zijn geheel of over een titel of hoofdstuk van het voorstel.

Daarop volgt de artikelsgewijze bespreking, achtereenvolgens over elk artikel en over de desbetreffende amendementen. Voor zover de vergadering niet anders beslist, wordt de door de commissie goedgekeurde tekst ten grondslag gelegd aan de artikelsgewijze bespreking.

Heeft de commissie besloten het ontwerp of voorstel niet aan te nemen, dan spreekt de vergadering zich na de algemene bespreking uit over dat besluit en komen de artikelen slechts in behandeling, indien de vergadering zich niet verenigt met de zienswijze van de commissie.

3. De indiener van een voorstel kan dit voorstel intrekken, ook al is de bespreking ervan reeds geopend. Wanneer een andere senator het voorstel overneemt, wordt de bespreking evenwel voortgezet.

Art. 57

1. Iedere senator mag amendementen of subamendementen voorstellen en toelichten. Hij moet ze schriftelijk opstellen, ondertekenen en ter tafel leggen.

Onder een amendement wordt verstaan elk voorstel om een of meer bepalingen van een voorstel of ontwerp te wijzigen, te vervangen of te doen vervallen of om er bepalingen aan toe te voegen op een aan te geven plaats. Een amendement moet rechtstreeks verband houden met het onderwerp van voorstel of ontwerp of met de bepaling die het beoogt te wijzigen of te vervangen.

Een amendement of een subamendement mag niet ondertekend zijn door een aantal senatoren dat groter is dan het aantal fracties vertegenwoordigd in de assemblee.

Wanneer het wetsvoorstel of wetsontwerp waarop het amendement betrekking heeft, in een commissie is besproken, dient het amendement voorgesteld te worden vóór de sluiting van de algemene bespreking in de plenaire vergadering. Achteraf kunnen nog worden voorgesteld :

— subamendementen;

— amendementen op artikelen waarop de regering amendementen heeft ingediend waarvan de senatoren geen kennis hebben kunnen nemen vóór de sluiting van de algemene bespreking in de plenaire vergadering;

— amendementen die steunen op adviezen of beslissingen van geraadpleegde organen waarvan de senatoren geen kennis hebben kunnen nemen vóór de sluiting van de algemene bespreking in de plenaire vergadering;

— amendementen die een compromis vormen of van technische aard zijn en die voortvloeien uit de bespreking van de artikelen.

2. De indiener van een amendement of van een subamendement kan het intrekken ook al is de bespreking ervan reeds geopend. Wanneer een andere senator het overneemt, wordt de bespreking evenwel voortgezet.

3. Amendementen worden in stemming gebracht vóór het oorspronkelijke voorstel en subamendementen vóór de amendementen, onverminderd de toepassing van artikel 61-3.

4. Beslist de vergadering dat een amendement of een subamendement naar de commissie wordt verzonden, dan kan de bespreking geschorst worden.

Art. 58

1. Zijn er in eerste lezing in de plenaire vergadering amendementen aangenomen of artikelen verworpen, dan kan de Senaat de tekst, in eerste lezing aangenomen, opnieuw voorleggen aan de commissie die het besproken ontwerp of voorstel heeft onderzocht.

De commissie onderzoekt uitsluitend de aangenomen amendementen en de verworpen artikelen en, in voorkomend geval, de nieuwe op die aanneming of verwerping gegronde amendementen. De commissie kan ook voorstellen artikelen te amenderen die in eerste lezing niet zijn gewijzigd, maar alleen om de redactie te verbeteren of de tekst in overeenstemming te brengen met het geheel, en zonder nieuwe inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. Zij brengt zo nodig een aanvullend verslag uit aan de plenaire vergadering.

De plenaire vergadering bespreekt vervolgens opnieuw de bij de eerste stemming aangenomen amendementen en verworpen artikelen van het oorspronkelijke ontwerp of voorstel, alsook de nieuwe op die aanneming of verwerping gegronde amendementen en de amendementen die door de commissie worden voorgesteld en onderwerpt ze aan een eindstemming. Alle andere amendementen zijn onontvankelijk.

2. Zijn er amendementen aangenomen of artikelen verworpen, dan geschiedt de stemming over het geheel onverminderd artikel 59, in een andere vergadering dan die tijdens welke de laatste artikelen van het betrokken ontwerp of voorstel zijn aangenomen, indien ten minste één lid hierom verzoekt.

Vóór deze stemming over het geheel worden de bij de eerste stemming aangenomen amendementen en verworpen artikelen van het oorspronkelijke ontwerp of voorstel, alsook de nieuwe op die aanneming of verwerping gegronde amendementen opnieuw besproken en aan een eindstemming onderworpen. Alle andere amendementen zijn onontvankelijk.

Worden bij de tweede stemming amendementen aangenomen dan kan de Senaat de stemming over het geheel tot een latere vergadering uitstellen. Op die laatste vergadering kunnen geen amendementen meer worden voorgesteld.

Art. 59

Indien een amendement wordt aangenomen in een eerste lezing in de plenaire vergadering, mag de eindstemming over het aldus geamendeerde wetsontwerp of wetsvoorstel eerst plaatsvinden nadat vijf dagen verstreken zijn.

Art. 60

Onverminderd de artikelen 46 en 96 van de Grondwet, heeft iedere senator het recht voorstellen van resolutie in te dienen. Op deze voorstellen is de procedure voor de ontwerpen en voorstellen van wet van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 61 en 62.

Hoofdstuk II

Behandeling van de wetsontwerpen bedoeld in artikel 78 van de Grondwet

Art. 61

1. Een wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat wordt overgezonden overeenkomstig artikel 78, § 1, van de Grondwet, wordt pas onderzocht wanneer de meerderheid van de senatoren met minstens één derde van de leden van elke taalgroep hierom verzoekt binnen de termijn bepaald in artikel 62-1, overeenkomstig artikel 78, § 2, van de Grondwet.

Wanneer dit verzoek schriftelijk bij de voorzitter wordt gedaan en door de meerderheid van de senatoren met minstens één derde van de leden van elke taalgroep ondertekend is, geldt het als aangenomen. Het verzoek kan evenwel ook ter vergadering mondeling tot de voorzitter worden gericht. Over deze kwestie wordt geen debat gehouden. Het mondelinge verzoek wordt aangenomen door de assemblee wanneer de meerderheid van de senatoren met minstens één derde van de leden van elke taalgroep het goedkeurt.

Zodra het verzoek wordt aangenomen, is het wetsontwerp bij de Senaat aanhangig. De voorzitter van de Senaat stelt de senatoren, alsook de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers hiervan in kennis, overeenkomstig artikel 9, § 3, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

2. Zolang in de plenaire vergadering geen eindstemming over het wetsontwerp heeft plaatsgevonden, kan de Senaat beslissen dat er geen reden is om het wetsontwerp te amenderen, overeenkomstig artikel 78, § 2, tweede en derde lid, van de Grondwet. Deze beslissing kan worden genomen vanaf de formulering van het verzoek, bedoeld in punt 1, tot het verstrijken van de onderzoekstermijn bedoeld in artikel 62-2. Door deze beslissing is het wetsontwerp niet langer bij de Senaat aanhangig. De voorzitter van de Senaat stelt de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis van deze beslissing.

Indien er, bij het verstrijken van de onderzoekstermijn, bedoeld in artikel 62-2, in de plenaire vergadering geen eindstemming over het wetsontwerp heeft plaatsgevonden of indien op dat ogenblik de Senaat de in het vorige lid genoemde beslissing niet heeft genomen, is het wetsontwerp niet langer bij de Senaat aanhangig.

3. In afwijking van artikel 44-3 wordt enkel over de amendementen en de subamendementen gestemd, alsook over het ontwerp in zijn geheel.

Indien het wetsontwerp in de plenaire vergadering wordt aangenomen en indien de aangenomen tekst verschilt van de door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden tekst, wordt het wetsontwerp overgezonden aan de Kamer, overeenkomstig artikel 78, § 2, vierde lid, van de Grondwet.

In de andere gevallen wordt de Senaat geacht beslist te hebben het wetsontwerp niet te amenderen, overeenkomstig artikel 78, § 2, derde lid, van de Grondwet.

Art. 62

1. De termijn waarbinnen de Senaat het evocatierecht kan uitoefenen bedraagt vijftien dagen en wordt berekend overeenkomstig artikel 9, § 1, 1º, en § 2, en artikel 10 van de wet bedoeld in artikel 61-1, derde lid.

2. De onderzoekstermijn bedoeld in artikel 61-2 bedraagt dertig dagen.

De parlementaire overlegcommissie kan evenwel beslissen deze termijn te verlengen overeenkomstig artikel 12 van de wet bedoeld in artikel 61-1, derde lid.

De termijnen bedoeld in de vorige leden worden berekend overeenkomstig artikel 9, § 1, 2º, en § 2, en artikel 10 van de wet bedoeld in artikel 61-1, derde lid.

Hoofdstuk III

Incidenten

Art. 63

1. De voorzitter kan het beredeneerd advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State vragen over de tekst van alle ontwerpen of voorstellen van wet of van amendementen op deze ontwerpen en voorstellen die bij de Senaat aanhangig zijn.

2. De voorzitter vraagt het beredeneerd advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State over de tekst van de voorstellen van wet en van de amendementen op ontwerpen en voorstellen van wet die bij de Senaat aanhangig zijn, onder meer over de respectieve bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, wanneer ten minste een derde van de leden van de Senaat of de meerderheid van de leden van een taalgroep hierom verzoekt.

Deze verzoeken mogen schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend; zij moeten door ten minste het voorgeschreven aantal leden ondertekend zijn.

Wordt echter in de loop van de bespreking in de plenaire vergadering een dergelijk verzoek mondeling geformuleerd, dan wordt de bespreking geschorst en gaat de voorzitter na of het verzoek gesteund wordt door het vereiste aantal leden.

Vóór de telling mag één spreker per fractie gedurende ten hoogste vijf minuten het woord voeren.

3. De voorzitter vraagt het beredeneerd advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State over de ontwerpen of voorstellen van wet en over de bij een eerste stemming aangenomen amendementen op ontwerpen en voorstellen die bij de Senaat aanhangig zijn, wanneer ten minste twaalf leden van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet hierom verzoeken overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, § 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, en van artikel 16 van de wet bedoeld in artikel 61-1, derde lid.

Dit verzoek om advies wordt ter kennis gebracht van de leden van de Senaat.

4. Wanneer het verzoek om advies bedoeld in punt 2 betrekking heeft op bepalingen die door een commissie werden onderzocht, moet het ingediend worden vóór het sluiten van de algemene bespreking ofwel tijdens de eerste dag van die bespreking wanneer er meer dan één vergadering aan gewijd is.

In de overige gevallen mag het tot vóór de eindstemming worden ingediend.

5. De bespreking van ontwerpen of voorstellen in de commissie of in de plenaire vergadering wordt door het verzoek om advies niet geschorst.

De behandeling van de betrokken artikelen en de stemming over het geheel worden echter geschorst zolang het advies niet is meegedeeld.

Art. 64

Wanneer een motie is ingediend overeenkomstig artikel 54 van de Grondwet, wordt de bespreking van het ontwerp of voorstel van wet geschorst.

Het gemotiveerd advies van de Ministerraad wordt naar de bevoegde commissie verwezen, die een aanvullend verslag uitbrengt bij het ontwerp of voorstel van wet.

Art. 65

1. Indien ten minste twee derden van de senatoren hierom verzoeken, dient de voorzitter bij het Grondwettelijk Hof een beroep in tot volledige of gedeeltelijke vernietiging van een wet, decreet of ordonnantie.

Het bureau stelt nadere regels met betrekking tot het instellen van zodanig beroep.

2. De meerderheid van twee derden van de senatoren wordt vastgesteld :

1º hetzij door naamstemming over een resolutie in de plenaire vergadering van de Senaat;

2º hetzij door de voorzitter een ondertekende lijst ter hand te stellen. In dat laatste geval wordt daarvan mededeling gedaan in de plenaire vergadering en worden de namen van de ondertekenaars opgenomen in de notulen van de vergadering en in de verslagen van de debatten.

3. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het indienen van een vordering tot schorsing van de bestreden norm.

4. De teksten van de memories en van de memories van antwoord, door de voorzitter bij het Grondwettelijk Hof ingediend, worden onmiddellijk ter kennis gebracht van het bureau.

5. De beslissingen van het Grondwettelijk Hof op de door de Senaat ingestelde beroepen, worden ter kennis gebracht van de leden van de assemblee.

TITEL III

INFORMATIEFUNCTIE

Hoofdstuk I

Informatieverslagen

Art. 66

De Senaat kan ter uitvoering van artikel 56, tweede lid, van de Grondwet, informatieverslagen uitbrengen.

Het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag wordt, onder toevoeging van een toelichtende nota, gericht aan de voorzitter van de Senaat.

Is de voorzitter van oordeel dat het verzoek ontvankelijk is, dan laat hij het verzoek en de toelichtende nota vertalen. Het verzoek en de toelichtende nota worden gedrukt in het Nederlands en in het Frans en aan de senatoren rondgedeeld.

Besluit de vergadering bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, en met minstens één derde van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep, dat een informatieverslag zal worden opgesteld, dan wijst het bureau de opdracht toe aan een of meer commissies.

De commissie kan bij de uitvoering van haar opdrachten het advies inwinnen van personen of instellingen die niet tot de Senaat behoren, hun om documentaire inlichtingen vragen of om hun medewerking verzoeken.

De commissie kiest onder haar leden een of meer rapporteurs.

Iedere senator mag amendementen op de besluiten en aanbevelingen van het verslag voorstellen en die toelichten. Hij moet ze schriftelijk opstellen, ondertekenen en ter tafel leggen.

Het voorstel van informatieverslag wordt vertaald, gedrukt in het Nederlands en het Frans en aan de senatoren rondgedeeld.

Het informatieverslag wordt in plenaire vergadering goedgekeurd bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met minstens één derde van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep.

Het goedgekeurde informatieverslag wordt medegedeeld aan de regeringen en de voorzitters van de andere assemblees.

Hoofdstuk II

Schriftelijke vragen

Art. 67

1. Wanneer een lid aan de regering een schriftelijke vraag wenst te stellen, overhandigt hij een ondertekende tekst ervan aan de voorzitter.

2. Indien de voorzitter oordeelt dat de vraag ontvankelijk is, zendt hij ze door aan de betrokken minister met het verzoek hem het antwoord binnen twintig werkdagen te doen toekomen. In geval van weigering wordt de vraagsteller van de beslissing van de voorzitter op de hoogte gebracht.

3. De voorzitter deelt het antwoord mede aan de vraagsteller en doet het samen met de vraag opnemen in het eerstvolgend bulletin van Vragen en Antwoorden van de Senaat.

Ook de vragen die niet binnen de gestelde termijn werden beantwoord, worden in dat bulletin gepubliceerd, met dien verstande dat ze bij de bekendmaking van het antwoord opnieuw worden opgenomen.

Een lijst van de onbeantwoord gebleven vragen wordt geregeld in het bulletin opgenomen.

Art. 68

1. De vragen moeten bondig en zonder commentaar worden geformuleerd.

2. Niet ontvankelijk zijn in het bijzonder vragen :

a) die betrekking hebben op een persoonlijk geval of een zuiver particulier belang;

b) die het algemeen belang schaden, bijvoorbeeld door de verspreiding van vertrouwelijke inlichtingen;

c) die gericht zijn op het verkrijgen van documentatie of louter statistische inlichtingen;

d) die beogen een individueel juridisch advies in te winnen of betrekking hebben op een aanhangige rechtsvordering;

e) die enkel worden gesteld om van repliek te dienen op een reeds ontvangen antwoord of om een polemiek te voeren.

Hoofdstuk III

Verzoekschriften

Art. 69

1. Niemand mag, in persoon of mondeling, een verzoek richten tot de Senaat. Het moet schriftelijk worden gericht aan de voorzitter van de Senaat.

2. De verzoekschriften worden verzonden naar de commissie belast met het onderzoek van de ontwerpen waarop de verzoekschriften betrekking hebben.

De senatoren kunnen kennis nemen van de verzoekschriften.

3. De betrokken commissie behandelt de verzoekschriften die de Senaat haar heeft gezonden. Zij brengt verslag uit over de verzoekschriften waarvoor zij het nuttig acht of waarvoor het bureau het haar heeft gevraagd.

4. Een lijst met de opgave van de zakelijke inhoud van de verzoekschriften waarover de commissie heeft beslist, en haar conclusies, wordt gedrukt en rondgedeeld.

TITEL IV

REGELING VAN BELANGENCONFLICTEN

Art. 70

1. De Senaat kan een voorstel van resolutie aannemen waarin wordt verklaard dat hij oordeelt ernstig te kunnen worden benadeeld door een in een Gemeenschaps- of Gewestparlement, een in de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of een in de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie ingediend ontwerp of voorstel van decreet of ordonnantie of door een amendement op deze ontwerpen of voorstellen, overeenkomstig artikel 32, § 1bis, van de wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

2. Deze resolutie moet worden aangenomen bij hoofdelijke stemming en met drie vierde van de stemmen, voor zover ten minste eenendertig leden aanwezig zijn.

3. De voorzitter brengt deze resolutie ter kennis van de voorzitter van het betrokken Parlement of de betrokken Vergadering.

4. De Senaat wijst onder zijn leden degenen aan die met het betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement, met de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of met de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie overleg zullen plegen om het geschil te beslechten. Zij brengen aan de Senaat verslag uit over dat overleg.

5. Indien het overleg, op gang gebracht om het geschil te beslechten, niet tot een oplossing leidt binnen de termijn van zestig dagen, bedoeld in artikel 32, § 1ter, van dezelfde wet, wordt het geschil door de voorzitter voorgelegd aan het Overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van dezelfde wet.

Art. 71

1. Indien een Gemeenschaps- of Gewestparlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie overeenkomstig artikel 32, § 1bis, van de wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen oordeelt ernstig te kunnen worden benadeeld door een in de Senaat aanhangig ontwerp of voorstel van wet of door een amendement op deze ontwerpen of voorstellen, dan wordt de procedure geschorst gedurende een termijn van zestig dagen.

2. De Senaat wijst onder zijn leden degenen aan die met het betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement, met de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of met de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie overleg zullen plegen om het geschil te beslechten. Zij brengen aan de Senaat verslag uit over dat overleg.

3. Indien het overleg, op gang gebracht om het geschil te beslechten, binnen de termijn bedoeld in punt 1 tot een oplossing leidt, wordt de procedure hervat. In het andere geval brengt de Senaat binnen de dertig dagen, een gemotiveerd advies uit aan het Overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van dezelfde wet.

4. Wanneer het Overlegcomité binnen een termijn dertig dagen geen beslissing heeft genomen, wordt de procedure hervat. In het andere geval wordt de procedure voortgezet in overeenstemming met de beslissing van het Overlegcomité.

Art. 72

Indien het overleg tussen de partijen die betrokken zijn bij een belangenconflict tussen een wetgevende Kamer en een Deelstaatparlement of tussen twee Deelstaatparlementen niet binnen een termijn van zestig dagen tot een oplossing leidt, wordt het conflict aanhangig gemaakt bij de Senaat, die binnen dertig dagen een gemotiveerd advies uitbrengt aan het Overlegcomité.

Deze procedure is niet van toepassing wanneer de procedure door een wetgevende Kamer is ingeleid.

Art. 73

Wanneer een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict is of wordt ingeleid, wordt elke procedure tot regeling van een belangenconflict over eenzelfde aangelegenheid geschorst.

TITEL V

DEONTOLOGIE

Art. 74

Ieder lid van de Senaat verbindt zich ertoe de bij dit reglement gevoegde deontologische code na te leven.

De Federale Deontologische Commissie brengt vertrouwelijke individuele adviezen uit en stelt adviezen en aanbevelingen van algmene aard op over de inachtneming van die code.

TITEL VI

DIVERSE BEPALINGEN

Hoofdstuk I

Voordracht en benoeming van kandidaten en evenredige vertegenwoordiging

Art. 75

De door te Senaat te verrichten benoemingen en voordrachten geschieden bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen.

Indien na de eerste stemming geen enkele kandidaat de vereiste meerderheid verkrijgt, heeft herstemming plaats tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald, eventueel nadat een beter geplaatste kandidaat zich heeft teruggetrokken.

Staken de stemmen, dan gaat de oudste in jaren voor.

Onverminderd artikel 8, tweede lid, tellen niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes niet mee voor het bepalen van de meerderheid. Alleen stembriefjes waarop de naam van de regelmatig voorgedragen kandidaten voorkomt, zijn geldig.

Zijn er niet meer kandidaten dan te vervullen plaatsen, dan wordt de voorgedragen kandidaat of worden de voorgedragen kandidaten zonder verdere formaliteiten verkozen dan wel voorgedragen verklaard, indien geen enkele senator een stemming vraagt.

Twee door het lot aangewezen stemopnemers nemen de stemmen op. De voorzitter kondigt de uitslag van de stemmingen af.

Art. 76

1. De bepalingen van artikel 75 zijn mede van toepassing op elke benoeming of voordracht van kandidaten waartoe de Senaat krachtens een wet moet overgaan, tenzij deze wet anders bepaalt.

2. Indien nodig stelt de voorzitter de termijn en de nadere regelen vast voor het indienen van de kandidaturen.

3. De lijst van de kandidaten wordt ter kennis van de senatoren gebracht.

Art. 77

1. Voor zover in dit reglement niet anders is bepaald, geschieden de door de Senaat onder zijn leden te verrichten benoemingen overeenkomstig de evenredige vertegenwoordiging van de fracties.

Te dien einde bepaalt de Senaat, op voorstel van het bureau, het aantal mandaten dat aan iedere fractie toekomt met toepassing van artikel 167 van het Kieswetboek, waarbij het aantal leden van iedere fractie als haar kiescijfer wordt beschouwd.

Bij gelijke kiesquotiënten wordt het mandaat toegekend aan de fractie met het grootste ledental en bij gelijke fractiesterkte aan de fractie die het hoogste stemcijfer heeft behaald overeenkomstig de artikelen 210octies, § 1, en 210decies, § 1, van het Kieswetboek.

2. De fracties overhandigen hun kandidatenlijst aan de voorzitter.

3. Valt er een plaats open, dan wijst de Senaat een nieuw lid aan op voordracht van de fractie waarvan het te vervangen lid deel uitmaakte. Wanneer de Senaat niet in vergadering bijeen is, voorziet de voorzitter in die vervanging.

4. Wanneer de samenstelling van de fracties wijzigingen ondergaan die de evenredige vertegenwoordiging beïnvloeden, dan stelt het bureau, indien dat nodig blijkt, een nieuwe verdeling van de mandaten voor.

Hoofdstuk II

Federaal adviescomité voor Europese aangelegenheden

Art. 78

Na iedere vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers benoemt de Senaat uit zijn midden tien leden die hem in het Federaal adviescomité voor Europese aangelegenheden zullen vertegenwoordigen.

Voor elke lijst van vaste leden worden op dezelfde wijze een gelijk aantal plaatsvervangers benoemd.

Hoofdstuk III

Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen

Art. 79

1. Na iedere algehele vernieuwing van de Senaat benoemt de vergadering uit haar midden een adviescomité dat belast is met het onderzoek van de aangelegenheden die de gelijke kansen voor vrouwen en mannen betreffen.

Het is samengesteld uit zeventien leden die worden aangewezen op de wijze bepaald in artikel 19.

2. Het comité benoemt onder zijn leden, voor de duur van de zitting een voorzitter, een eerste ondervoorzitter en een tweede ondervoorzitter.

3. Het lid van het comité dat een vergadering niet kan bijwonen, kan zich laten vervangen door een lid van zijn of haar fractie. Het lid stelt de voorzitter van die vervanging in kennis.

4. Het comité heeft tot taak, op verzoek van de voorzitter van de Senaat overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 of op eigen initiatief, adviezen te verstrekken betreffende de gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

5. Voor het overige, en binnen de perken van de in deze bepaling omschreven bevoegdheden, regelt het comité zijn werkzaamheden en beraadslaagt het overeenkomstig de bepalingen die op de vaste commissies van toepassing zijn.

Hoofdstuk IV

Zendingen in het buitenland

Art. 80

Wanneer een delegatie van de Senaat, van het bureau of van een van de commissies met zending naar het buitenland gaat of naar een internationale organisatie, inzonderheid een parlementaire assemblee of een parlementaire conferentie, wordt een bondig overzicht van de werkzaamheden van de delegatie ter informatie meegedeeld aan de Senaat, het bureau of de betrokken commissie, naargelang het geval.

Hoofdstuk V

Orde in de Senaat en op de tribunes

Art. 81

Voor orde en tucht in de Senaat wordt, uit naam van de vergadering, zorg gedragen door de voorzitter, die aan de diensthebbende wacht de nodige bevelen geeft.

Art. 82

Behalve de ministers, de staatssecretarissen, de regeringscommissarissen en het personeel dat voor de verschillende diensten van de vergadering nodig is, heeft niemand toegang tot de zaal waar de senatoren zitting houden.

Art. 83

1. Gedurende de gehele vergadering moeten de toehoorders in de tribunes in stilte blijven zitten.

2. Ieder die in de tribunes de orde stoort of tekenen van goed- of afkeuring geeft, wordt onmiddellijk verwijderd, en, indien daartoe grond bestaat, onverwijld voor de bevoegde overheid gebracht.

3. De tekst van dit artikel wordt op de deuren van de tribunes aangebracht.

Hoofdstuk VI

Griffier, diensten en bibliotheek

Art. 84

Een griffier (secretaris-generaal) wordt door de Senaat benoemd op voordracht van het bureau, volgens de regels gesteld in artikel 75.

Art. 85

1. De griffier staat de voorzitter in alle omstandigheden bij en met name tijdens de openbare vergaderingen, de vergaderingen met gesloten deuren en de vergaderingen van het bureau.

Hij neemt akte van de besluiten van de Senaat en houdt notulen van het verhandelde in de plenaire vergaderingen, in de vergaderingen met gesloten deuren en in de vergaderingen van het bureau.

2. Hij is belast met de tenuitvoerlegging van de beslissingen van de Senaat en zorgt inzonderheid voor de bijeenroeping van de vergadering en van haar commissies, voor het drukken en ronddelen van de ontwerpen van wet, voorstellen, verslagen, amendementen en alle andere stukken waarvoor de ronddeling door het reglement is voorgeschreven, voor het doorzenden van de aangenomen ontwerpen van wet en voor de correspondentie.

3. Hij houdt het archief van de Senaat in bewaring.

Onder zijn toezicht worden de repertoria en de dossiers bijgehouden betreffende de bij de Senaat aanhangige zaken en precedenten.

4. Uit naam van het bureau leidt de griffier de diensten en heeft hij gezag over de leden van het personeel, die hij vertegenwoordigt en voor wie hij verantwoordelijk is tegenover het bureau.

5. De griffier wordt bijgestaan en bij ziekte of verhindering vervangen door de adjunct-griffier, directeur of directeur-generaal van de wetgevingsdiensten, en door de directeur of directeur-generaal van de quaestuur, elk wat zijn bevoegdheden betreft.

In opdracht van de griffier draagt de directeur of directeur-generaal van de quaestuur de verantwoordelijkheid voor de boekhoudingdiensten.

Art. 86

1. De diensten van de Senaat staan onder het gezag van het bureau.

2. Een door het bureau vast te stellen organiek reglement regelt de organisatie van de diensten en de rechtspositie van de leden van het personeel.

3. Het bureau benoemt en ontslaat de leden van het personeel en stelt hun wedde vast.

Art. 87

De begroting van de Senaat draagt bij in de kosten verbonden aan de bibliotheek van het Parlement.

Hoofdstuk VII

Dotatie

Art. 88

De Senaat stelt elk jaar de dotatie voor zijn werking vast op voorstel van het bureau.

De aangenomen dotatie wordt meegedeeld aan de minister die de federale begroting onder zijn bevoegdheid heeft, om te worden opgenomen in het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.

Hoofdstuk VIII

Cumulatiebeperking. Vergoeding van de gecoöpteerde senatoren

Art. 89

1. Met het oog op de toepassing van artikel 1quinquies van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers, deelt elk lid van de Senaat aan de voorzitter bij het opnemen van zijn mandaat alle nuttige gegevens mee met betrekking tot de openbare mandaten, openbare functies en openbare ambten van politieke aard die het lid uitoefent.

Het lid stelt de voorzitter in kennis van elke wijziging dienaangaande, telkens wanneer hiertoe aanleiding bestaat.

2. Het plafond bedoeld in het eerste lid van het voornoemde artikel 1quinquies wordt vastgesteld door het bureau op voorstel van de conferentie van de voorzitters van de zeven parlementaire assemblees. Het wordt, door de zorg van de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, voor het einde van de maand januari in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Het bureau bepaalt de overige regels voor de toepassing van dit artikel.

Art. 90

De gecoöpteerde senatoren ontvangen ten laste van de dotatie van de Senaat een jaarlijkse vergoeding die de helft van een volwaardige parlementaire vergoeding bedraagt.

Het bureau van de Senaat bepaalt de regels voor de toepassing van dit artikel.

Hoofdstuk IX

Herziening van het reglement

Art. 91

Elk voorstel tot wijziging van het reglement wordt, indien het door de voorzitter ontvankelijk wordt bevonden, samen met zijn toelichting vertaald, gedrukt, rondgedeeld en verwezen naar het bureau.

Het bepaalde bij de artikelen 25 en 54 tot 58 geldt ook voor de voorstellen tot wijziging van het reglement.

TITEL VII

SLOTBEPALINGEN

Art. 92

Onverminderd de bepalingen van artikel 94, worden het reglement dat de Senaat op 7 april 1995 heeft aangenomen en de wijzigingen die hij er sindsdien in heeft aangebracht, opgeheven.

Art. 93

Dit reglement treedt in werking op de dag van de ontbinding van de wetgevende Kamers die werden samengesteld na de verkiezingen van 13 juni 2010.

Art. 94

Tussen de dag van de ontbinding bedoeld in artikel 93 en de dag van de samenstelling van het voorlopig bureau, staat het vast bureau, samengesteld op grond van artikel 7 van het reglement van 7 april 1995, in voor het gewone beheer van de administratieve aangelegenheden waarvoor de assemblee bevoegd is.

BIJLAGE

DEONTOLOGISCHE CODE VOOR DE LEDEN VAN DE SENAAT

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied

Artikel 1

De deontologische code behelst de beginselen, gebruiken en gedragsregels die de leden van de Senaat bij de uitoefening van hun ambt in acht moeten nemen.

Voor de toepassing van deze code worden met de handelingen die door de leden van de Senaat worden verricht gelijkgesteld, de handelingen die in hun naam worden gesteld door hun persoonlijke medewerker, door een medewerker van hun fractie of door een derde die voor hun rekening handelt.

HOOFDSTUK II

Algemene beginselen

Art. 2

De leden van de Senaat nemen in alle omstandigheden een houding aan die het vertrouwen van de burger in de parlementaire instellingen bevestigt en versterkt.

Daartoe nemen zij bij de uitoefening van hun ambt de volgende beginselen in acht : belangenloosheid, integriteit, transparantie, zorgvuldigheid, eerlijkheid, waardigheid, verantwoordelijkheid en het streven naar de vrijwaring van de reputatie van de parlementaire instellingen.

Art. 3

Behalve bij de uitoefening van de taken die hun, in voorkomend geval, in andere parlementaire vergaderingen toekomen, mogen de leden van de Senaat hun titel of hun voorrechten niet gebruiken voor andere doeleinden dan die welke verband houden met de uitoefening van hun ambt.

Zij mogen zich, noch in de uitoefening van hun ambt, noch daarbuiten, voordoen als deel uitmakend van een ombuds- of een klachtendienst.

Art. 4

Bij hun betogen in en buiten de Senaat en in hun contacten met individuen, groepen of instellingen geven de leden van de Senaat voorrang aan het algemeen belang boven de particularistische belangen.

Art. 5

1. De leden van de Senaat vermijden elke vorm van belangenconflict.

Van een belangenconflict is sprake wanneer een lid van de Senaat een persoonlijk materieel belang heeft dat hem ertoe kan brengen op ongeoorloofde wijze zijn gedrag bij de uitoefening van zijn ambt te veranderen. Van een belangenconflict is geen sprake wanneer dat lid voordeel kan genieten door het enkele feit dat hij tot de bevolking als geheel, tot een groot deel hiervan of tot een specifieke beroepscategorie behoort.

2. De leden van de Senaat vermelden mondeling elk in punt 1 bedoeld belang vóór hun schriftelijke of mondelinge interventies en vóór een stemming in de commissie of in de plenaire vergadering naar aanleiding van de bespreking van een specifieke zaak.

Art. 6

Behalve hun vergoeding mogen de leden van de Senaat in ruil voor handelingen die ze tijdens de uitoefening van hun ambt stellen geen enkel financieel of materieel voordeel aanvaarden, van welke aard ook, met inbegrip van een geschenk met een niet symbolische vermogenswaarde.

Art. 7

De leden van de Senaat staan ten dienste van alle burgers zonder enige discriminatie, op grond van bijvoorbeeld geslacht, sociale achtergrond, geboorte, taal, nationale of etnische afkomst, levensbeschouwelijke, politieke of vakbondsovertuiging, of op grond van de persoonlijke gevoelens die ze ten aanzien van die burgers zouden koesteren.

HOOFDSTUK III

Informatie en doorverwijzing

Art. 8

Tot de wezenlijke taken van de leden van de Senaat behoort hun opdracht om informatie te ontvangen en te verstrekken en om door te verwijzen naar de bevoegde instellingen of diensten.

De leden van de Senaat mogen geen informatie opvragen, inwinnen of verstrekken waar de burgers geen toegang toe hebben, in het bijzonder wanneer het verstrekken van die informatie de goede werking van de bestuurlijke overheid in het gedrang kan brengen, de privacy van een derde kan schenden of nog raakt aan de scheiding der machten.

Art. 9

De leden van de Senaat proberen, waar mogelijk, de burgers die om hun bemiddeling vragen door te verwijzen naar de bevoegde diensten van de administratie, naar de gerechtelijke instanties, naar de ombuds- en klachtendiensten die bij de overheidsdiensten zijn ingesteld, of naar de particuliere of overheidsdiensten die gespecialiseerd zijn in de regeling van die problemen.

Ze kunnen in dit verband de burgers inlichten over de werking van die diensten en hen de vereiste kanalen en procedures ter kennis brengen om een aanvraag of een klacht in te dienen of om de betrokken dienst een vraag te stellen.

HOOFDSTUK IV

Tussenkomsten

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Art. 10

Een tussenkomst is een handeling die een lid van de Senaat stelt ten gunste van een of meerdere burgers, in het kader van de behandeling van een individueel dossier of het nemen van een administratieve of gerechtelijke beslissing.

Het vragen van informatie zoals bedoeld in artikel 8 is geen tussenkomst in de zin van dit hoofdstuk.

Art. 11

Elk lid van de Senaat waakt er te allen tijde over dat een eventuele tussenkomst de scheiding der machten, de autonome beslissingsbevoegdheid van de ambtenaren en van de betrokken diensten, evenals de objectiviteit van de procedures en de gelijke behandeling van de burgers eerbiedigt.

Art. 12

1. Iedere tussenkomst waarbij gepoogd wordt het beslissingsproces van de bestuurlijke of gerechtelijke instanties te beïnvloeden, is verboden.

2. Iedere tussenkomst waarmee een lid van de Senaat een administratieve of gerechtelijke procedure poogt te versnellen, is verboden.

3. Iedere tussenkomst van een lid van de Senaat die ertoe strekt een burger een onrechtmatig of onwettelijk voordeel te doen verkrijgen, is verboden.

Afdeling 2

Tussenkomsten met het oog op indienstneming

Art. 13

De leden van de Senaat mogen informatie inzamelen en doorgeven over de voorwaarden en de organisatie van examens en geschiktheidstests, alsook over de procedures van benoeming, aanstelling en bevordering.

Elke tussenkomst bij een selectie of evaluatieorgaan die tot doel heeft een kandidaat te bevoordelen is verboden.

Art. 14

De leden van de Senaat mogen toezicht uitoefenen op de objectiviteit van examens of geschiktheidstests. Daartoe mogen zij inlichtingen inwinnen over de procedures en de evaluatiecriteria. Bij de eigenlijke selecties komen zij niet tussenbeide, maar a posteriori kunnen zij vragen stellen over de objectiviteit van het examen, de test, de evaluatie of de selectie.

Art. 15

De leden van de Senaat mogen werkzoekenden op de hoogte brengen van vacatures in de particuliere en de overheidssector. Zij mogen hen op eigen initiatief aanbevelen bij werkgevers, zonder dat daar enige tegenprestatie uit mag voortvloeien.

Afdeling 3

Schijndienstbetoon of ongevraagd dienstbetoon

Art. 16

De leden van de Senaat verrichten geen enkele vorm van schijndienstbetoon, waarbij zij bewust maar onterecht de indruk wekken dat zij hun invloed hebben gebruikt voor de goede afloop van een dossier, ongeacht of de betrokken burger daar al dan niet om heeft gevraagd.

Zij verrichten ook geen enkele vorm van ongevraagd dienstbetoon.

HOOFDSTUK V

Publiciteit voor dienstverlening op het vlak van informatieverstrekking, doorverwijzing of tussenkomst

Art. 17

Rechtstreekse of onrechtstreekse publiciteit voor dienstverlening door de leden van de Senaat op het vlak van informatieverstrekking, doorverwijzing of tussenkomst, wordt beperkt tot het meedelen van een of meer contactadressen, met vermelding van bijvoorbeeld de naam, de foto, het ambt en de politieke partij, de spreekuren, de telefoonnummers, alsook het post- of e-mailadres, de website of enig ander elektronisch communicatiemiddel of sociale media waarlangs zij te bereiken zijn.

Die regels gelden niet voor bladen van politieke partijen en evenmin voor publicaties die een lid van de Senaat zelf zou uitgeven.

HOOFDSTUK VI

Slotbepalingen

Art. 18

Op geregelde tijdstippen stellen de fracties een synthesenota op over de meest voorkomende problemen bij de toepassing van deze code.

Art. 19

De Federale Deontologische Commissie neemt dit reglement in acht bij het verlenen van adviezen of het opstellen van aanbevelingen voor de leden van de Senaat. »

Brussel, 17 december 2013.

De voorzitster van de Senaat,
Sabine de BETHUNE.
De griffier van de Senaat,
Hugo HONDEQUIN.