GR 4

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2001-2002

Parlementaire
onderzoekscommissie
«Grote Meren»

Hoorzittingen

Vrijdag 7 december 2001

Namiddagvergadering

Verslag

GR 4

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2001-2002

Commission d’enquête
parlementaire
«Grands Lacs»

Auditions

Vendredi 7 décembre 2001

Réunion de l’après-midi

Compte rendu

 

Hoorzitting met de heer J. Peleman, directeur van IPIS

Audition de M. J. Peleman, directeur d’IPIS

(Voorzitter: de heer André Geens)

(Présidence de M. André Geens)

De heer J. Peleman. – Ik ben geen Afrika-expert. Anderen in ons land hebben een grotere expertise op dat vlak. Mijn expertise beperkt zich tot de kennis van netwerken die te maken hebben met de trafiek in grondstoffen, de wapentrafiek en het verlenen van gewapende steun, het sturen van mensen die opleidingen geven, huurlingen en het gebruik van transport in de wapentrafiek. Deze expertise is natuurlijk wel nuttig voor het onderzoek naar de legale of illegale exploitatie van grondstoffen in het gebied van de Grote Meren en naar het verband van die exploitatie met de oorlogsinspanning van de verschillende oorlogvoerende partijen.

Er bestaat geen handleiding om deze expertise uit te bouwen. Mijn methodologie bestaat erin me zeer lang met het thema bezig te houden, zoveel mogelijk te lezen en proberen te weten te komen van andere experts en op de duur een reputatie op te bouwen waardoor ik een draaischijf van informatie wordt. Zeer veel journalisten, onderzoekers, niet-gouvernementele organisaties en zelfs trafikanten benaderen mij. Bij elk van die ontmoetingen blijft er een stukje informatie hangen. Op basis daarvan krijg ik een totaalbeeld van de situatie. Ik probeer de evolutie bij te houden van de verschillende netwerken, van de tussenpersonen, van de cruciale spelers en van de bedrijven. Ik houd me niet enkel bezig met de Grote Meren, maar ook met andere conflictgebieden, zoals Sierra Leone, Liberia, Guinee, gedeeltelijk Zuidelijk Afrika en Angola.

Angola wordt niet tot het gebied van de Grote Meren gerekend, maar het conflict in Angola is voor een deel de sleutel tot de oplossing van het probleem in Congo. Zeker op het vlak van het machtsevenwicht in de regio is Angola ongetwijfeld de belangrijkste speler op het internationale toneel en in de regio zelf, ook voor de buurlanden van Congo, zoals Uganda en Rwanda, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Congo-Brazzaville. Bij de netwerken zijn de verhoudingen tussen machthebbers in de regio van belang. De rol van Angola en van de Angolese oorlogseconomie, die gedeeltelijk verweven is met de Congolese, mag niet onderschat worden.

Wat Angola betreft, worden de inkomsten uit UNITA-diamant vaak tegenover die uit olie geplaatst. Angola is de zesde producent van diamant ter wereld en het Angolese diamant heeft een hogere waarde per karaat dan het Congolese. Degenen die menen de Antwerpse diamantsector te moeten verdedigen, zijn van oordeel dat vooral naar de olie-inkomsten moet worden gekeken, omdat die omvangrijker zijn dan de diamantinkomsten.

Dat is zeer zeker waar. De inkomsten uit olie liggen vele malen hoger dan die uit diamant, maar we mogen toch niet vergeten welke cruciale rol diamant speelt in Afrika voor de regimes en met name voor de oorlogseconomieën.

Grote oliecontracten en wellicht ook andere grote grondstoffencontracten in Congo zijn in handen van multinationals. Een heel kleine elite ziet zijn bankrekening in Zwitserland aangroeien met bonussen die te rapen vallen bij het uitleasen van olievoorraden. Dat geldt niet voor diamant, en ook niet voor coltan en goud.

Bij diamant treedt een heel ander verschijnsel op. Van hoog tot laag bestaat er een keten die loopt van de generaals, over de plaatselijke krijgsheren en de aides de camp (adjudanten) tot bij de mensen op het terrein, die allemaal persoonlijk hun zakgeld verdienen met het diamant.

Met grondstoffen zoals olie, kobalt of koper is dat niet het geval. Daarvoor wordt een eenmalig contract getekend dat na een aantal jaren kan worden herzien en waarvan de rechtswaarde in de Afrikaanse context misschien niet zo duidelijk is. Onder tafel wordt er wellicht een zeer grote som betaald aan één of twee belangrijke bemiddelaars en aan het regime in de persoon van de president en diens naaste familie. Van dat geld vloeit maar heel weinig door naar de piramide die mee-eet van de oorlogseconomie. Bij diamant is dat anders.

De Congolese ondergrond is bijzonder rijk aan grondstoffen. Van de enorme investeringsplannen die bij de machtswissel Mobutu-Kabila op tafel lagen en van de akkoorden die werden ondertekend, zowel door de uittredende regering-Mobutu als door het nieuwe regime, kwam er echter op het terrein tot nog toe maar weinig concreets terecht. De bonussen zijn grotendeels vooraf betaald. Het gedeelte dat niet werd betaald, is mogelijk de doodsteek geweest voor Kabila. Dat hij over heel wat reeds ondertekende akkoorden opnieuw wilde onderhandelen, heeft hem weinig geliefd gemaakt bij zijn sponsors van het eerste uur. Om dezelfde reden zijn sommige staten die aanvankelijk voor Kabila hadden gekozen omwille van de enorme belangen die op het spel stonden, hem daarna een onbetrouwbare partner gaan vinden. Al die contracten zijn op dit ogenblik nog hangende en hun lot zal vaak in internationale rechtszalen moeten worden beslecht.

Met het diamant loopt het helemaal anders. Sinds het begin van de oorlogen in Congo zijn de productie en de export van diamant alleen maar gestegen. Uit de cijfers die gepubliceerd worden door het Centre national d’expertise, dat weliswaar in de loop van vorig jaar werd opgeheven, blijkt dat tot het midden van de jaren negentig jaarlijks voor 200 à 250 miljoen dollar diamant werd uitgevoerd. Op dit ogenblik liggen die exportcijfers minstens tweemaal hoger. De statistieken maken nu melding van een diamantexport ter waarde van 0,5 miljard dollar per jaar. Wie echter op het terrein, comptoir per comptoir, opkoper per opkoper, de exportvolumes zou controleren, zal wellicht aan het dubbele, zo niet het driedubbele volume komen.

Dat betekent dat er jaarlijks voor meer dan een miljard dollar aan diamant wordt uitgevoerd, met inbegrip van Kisangani-diamant uit het rebellengebied en diamant uit de Evenaarsprovincie, waarover geen cijfers bekend zijn. Het is niet duidelijk welk diamant door Bemba of de Ugandezen wordt gecontroleerd of om welke hoeveelheden het gaat. Mobutu, die in dat gebied persoonlijke diamantmijnen had, zag niet graag dat er cijfers werden verspreid over de hoeveelheden die werden bovengehaald, en dat is nog altijd zo.

Het blijft natuurlijk zeer moeilijk om hoeveelheden naar voren te schuiven. Ik heb in de afgelopen jaren mogen meewerken aan enkele onderzoeken van de Verenigde Naties. Ik heb in dat verband veel gesprekken gevoerd met ministers van mijnbouw van heel wat Afrikaanse landen. De meesten onder hen geven toe dat in de statistieken over de export van diamant die ze bijhouden slechts 10 tot 20% is opgenomen van wat werkelijk wordt geëxporteerd. Ze geven grif toe dat 80 tot 90% van de diamanthandel aan hun controle ontsnapt.

In de veronderstelling dat de situatie in Congo beter is, wat in de huidige omstandigheden erg onwaarschijnlijk is, zijn de cijfers die ik u gegeven heb, namelijk tot het drievoud van de officiële statistieken, nog enorm onderschat. Het zou dus om meerdere miljarden dollar kunnen gaan.

Mijn kennis van het diamantwereldje is eigenlijk nog vrij beperkt omdat het uiterst moeilijk is om met goede informanten uit de diamantwereld te werken. Goede informatie komt er pas wanneer we de mensen confronteren met bepaalde feiten, foto’s en documenten, dus wanneer we ze het mes op de keel zetten. Daarbij moeten we altijd nog in het achterhoofd houden dat de informatie afkomstig is van onbetrouwbare bronnen, namelijk diamantairs die roddels vertellen over hun onmiddellijke concurrenten. Wanneer we tot de waarheid willen doordringen en gegevens en documenten vragen, geldt plotseling de omertà, die elk gedegen onderzoek belemmert.

Ik spits de situatie toe op diamant omdat diamant in Congo op dit ogenblik de belangrijkste grondstof is en op het terrein voor een groot deel het gedrag bepaalt van de kleine officieren, de Zimbabwanen, Namibiërs, Ugandezen en Rwandezen.

Het lijkt mij niet de moeite waard om de statistieken van Rwanda en Uganda te bestuderen. Beide landen samen exporteren voor slechts enkele miljoenen dollar. Ook de importcijfers in Antwerpen zijn op zich al een onvolledige bron voor de export uit die landen. Toch kan het feit dat de Rwandezen en Ugandezen, die bondgenoten waren in de strijd tegen Kabila senior, in Kisangani op een bepaald moment met getrokken messen, of kalasjnikovs, tegenover elkaar stonden, niet anders verklaard worden dan door de grote belangen die niet alleen de Rwandese president, maar ook de officieren op het terrein hebben in de handel in edelstenen.

België mag niet bang zijn om ook op het internationale forum de term ‘corruptie’ te gebruiken. Deze taboes moeten doorbroken worden. De corruptie en de oorlogseconomie zijn direct met elkaar verbonden. Er is niet alleen de directe corruptie op het terrein, maar er bestaan ook netwerken die de oorlogsgebieden met de internationale markten verbinden.

We kunnen in dat verband Antwerpen niet negeren, omdat 90% van de handel in ruw diamant op een of andere manier via Antwerpen passeert. Ik geef toe dat Antwerpen onterecht als enige stad in dit dossier met de vinger wordt nagewezen. Voor het jongste werkstuk van het Monitoring Mechanism inzake de sancties tegen Angola, de opvolger van de Fowler-commissie, werd in België zeer veel onderzoek verricht. Het onderzoekspanel heeft de individuele facturen van Belgische diamantairs uiterst nauwgezet bestudeerd. Dat is in Israël, India en New York niet gebeurd. In die context is de frustratie van België en van de Hoge Raad voor Diamant in Antwerpen goed te begrijpen.

We moeten echter toegeven dat België en de Antwerpse diamantwereld defensief blijven reageren op dit soort verslagen, of ze nu komen van NGO’s dan wel van een meer eerbiedwaardig orgaan als de VN-Veiligheidsraad. Antwerpen blijft in het defensief, handelt niet proactief, zet niet de nodige middelen in om de smokkelaars effectief af te schrikken.

De Kimberley-akkoorden betekenen geen echte afschrikking. Deze akkoorden hebben immers louter betrekking op diamant dat in de statistieken is opgenomen, en smokkel komt daar per definitie niet in terecht. Hoewel ik voor een NGO werk die onderzoek heeft verricht voor NGO’s die bij het Kimberley-proces betrokken zijn, wil ik een zekere afstand ten opzichte van dit proces bewaren omdat het in feite niet meer is dan een formele oefening. Uiteindelijk komt het erop neer dat voor de procedure voor de verhandeling van diamant een extra document nodig is. De oorlogseconomie – de grijze en zwarte circuits – komt echter niet in de statistieken terecht. Het certificaat van oorsprong is dus in de huidige context eigenlijk niet meer dan een lachertje en dreigt zelfs het middel bij uitstek te worden om bloeddiamant wit te wassen.

Het probleem is niet het bloeddiamant, maar het grotere geheel waar het deel van uitmaakt, namelijk het illegale of gesmokkelde diamant. België, de Hoge Raad en het beleid moeten de wereld een duidelijke boodschap geven en een reëel afschrikkingsmiddel vinden. Het is overdreven te beweren dat de hele diamanthandel rot is, maar we mogen de misbruiken ook niet als een marginaal verschijnsel beschouwen.

De diamantindustrie vertoont een aantal specifieke kenmerken. Het is een informele handel; diamant is een dollarproduct waarvoor cash wordt betaald; de diamantwereld huivert voor papierwerk. Het opleggen van een procedure waarbij officiële documenten worden gebruikt, zal dus weinig opleveren.

Afschrikking betekent dat er voorbeelden moeten worden gesteld. De internationale heisa rond het bloeddiamant is al meer dan twee jaar aan de gang, maar er is nog nergens een smokkelaar opgepakt. De conflicten in Sierra Leone en Angola, waar het conflictdiamant zich volgens de Kimberley-akkoorden en de VN bevindt, zijn verre van beëindigd. De rebellen in Sierra Leone oefenen nog altijd volledige controle uit over de diamantgebieden. Hoewel in mei een belangrijk ontwapeningsakkoord is ondertekend en de VN het territorium geleidelijk overnemen, halen de rebellen nog altijd veel geld uit diamant, evenveel als vóór de invoering van het certificaat van oorsprong in Sierra Leone.

De oorlog is nog lang niet beëindigd, maar er is nog altijd geen trafikant opgepakt, noch in België, noch in de rest van de wereld. Dat is te wijten aan een gebrek aan proactief optreden. Ik weet dat sting operations, waarbij verdachten in een valstrik worden gelokt, volgens de Belgische wetgeving niet kunnen. Wel kan samen met de landen van oorsprong een of andere operatie op touw worden gezet. Er circuleren genoeg namen van notoire trafikanten en rechtstreekse verkopers van Unita- of RUF-diamant en van personen die op grote schaal bij de smokkel in Congo betrokken zijn.

Er is hoogstwaarschijnlijk een monopolie verleend voor het opkopen van diamant in Kisangani. We weten wellicht om wie het gaat. Kunnen onze geheime diensten de handel en wandel van die personen echt niet gedurende een paar maanden volgen? Kunnen de militaire attachés hen niet op de vliegtuigen en op het terrein volgen zodat ze de nodige bewijslast verzamelen om het die personen moeilijker te maken? Ik vraag me af of het werkelijk zo moeilijk is.

Ik heb zelf voor de Verenigde Naties een aantal onderzoeken gevoerd, niet als diamantexpert maar als wapenexpert. Voor het jongste Liberia-panel zijn we erin geslaagd in zes maanden zes dossiers volledig van informatie te voorzien. We hebben informatie verstrekt over de aankoop tot en met het transport, de corrupte douanier, de eindgebruiker, het exacte tijdstip van de landing ter plaatse en de wagens waarmee de wapens naar het front werden gebracht. Nauwelijks één maand na de publicatie van dit rapport werden reeds in drie landen arrestaties verricht.

De Verenigde Naties zullen de betrokken landen vanuit het panel inlichten. Misschien komen er geen veroordelingen, maar een aantal betrokkenen zijn voor een aantal maanden achter de tralies verdwenen en hun namen werden in de pers bekendgemaakt. Wie nog zo idioot is om met dergelijke mensen zaken te doen, stelt zich onmiddellijk aan kritiek bloot. We moeten het deze netwerken op deze wijze moeilijker en duurder maken.

De diamantwereld slaagt er vaak in een gestolen partij diamanten vroeg of laat terug te vinden. Voor conflictdiamanten daarentegen blijken de smokkelaars altijd onvindbaar te zijn. Dat verhaal is totaal ongeloofwaardig.

De expertise is in België aanwezig met de ADIV, de diensten van het ministerie van Justitie en de pas opgerichte Diamantpolitiedienst. De zwarte lijst van namen circuleert. Het probleem is nog altijd dat onze ordediensten en onderzoekers weigeren over de grenzen te kijken. België moet proactief optreden en de verantwoordelijken in de Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo-Brazzaville, Congo-Kinshasa en mogelijk ook Rwanda, Uganda en Angola waarschuwen. Als de Belgische overheden iemand ervan verdenken dat hij betrokken is bij iets wat de financiering van de strijdende partijen overstijgt, dan moeten ze de plaatselijke overheden om samenwerking vragen om na te gaan wat de betrokkene precies exporteert. Ze moeten nagaan of het mogelijk is op de luchthaven een screening te organiseren waarbij de Belgische overheden betrokken worden. Ook kunnen ze voorstellen om Angolezen naar België te sturen. Ze moeten voorstellen om een gezamenlijk onderzoek te voeren tot er genoeg aanwijzingen beschikbaar zijn om de betrokkene het vuur aan de schenen te leggen.

De ADIV stelt wel mooie rapporten op, die dan laten naar de pers worden gelekt, zodat de dienst weer in verlegenheid wordt gebracht. Rapporten maken is echter niet voldoende, er moeten ook daden worden gesteld.

Het gaat hierbij niet alleen om de reputatie van België, maar het gaat er ook om zo snel mogelijk een einde te maken aan een reeks conflicten waarin de smokkel van diamant of andere grondstoffen en goederen dermate belangrijk is geworden dat hij de beëindiging van het conflict in de weg staat. De actoren op het terrein hebben immers meer baat bij de instandhouding van de oorlogseconomie dan bij de overgang naar een normale gang van zaken en het sluiten van akkoorden.

Daarom is dit een urgent probleem. Het is belachelijk dat België zegt: we spelen mee in het Kimberley-proces, sturen vertegenwoordigers naar al die conferenties, nodigen NGO’s uit voor dure dineetjes en geven ze zo het gevoel dat ze au sérieux worden genomen, als het er eigenlijk alleen om gaat zo van het probleem af te raken. We moeten kijken waar het in feite om gaat. De NGO’s die begonnen zijn met de campagne rond conflictdiamant, die daarna door de VN en het Kimberley-akkoord is overgenomen, zijn misschien een beetje naïef geweest en hun onderzoek was misschien niet gedegen genoeg. Misschien werden ze ook wel wat beïnvloed door de dure dineetjes van lobbyisten van de industrie of bepaalde lidstaten, maar het idee achter de campagne was wél correct, namelijk dat bepaalde conflicten niet ophouden precies door het conflictdiamant. Daarom is het belangrijk dat België een onderzoekscommissie heeft opgericht en ik hoop dat van hieruit druk wordt uitgeoefend op het beleid, op de industrie en op de Hoge Raad en dat ook de ordehandhavingsdiensten ertoe worden aangezet die zaak au sérieux te nemen. We moeten dit niet zien als een reputatieprobleem voor België en de Antwerpse diamantsector, maar als een probleem dat weliswaar verder van ons af staat, maar waarmee we toch direct te maken hebben, omdat België grotendeels betrokken is bij het laten voortduren van de financiering van de rebellieën.

Op de vraag of er een directe band bestaat tussen diamanttrafiek en wapens moet ik ja antwoorden. Een aantal spelers zijn tegelijkertijd diamantair en bemiddelaar in de wapenhandel. Een aantal daarvan zijn betrokken bij de diamanthandel in Antwerpen. De jongste tijd is er nogal wat rumoer over mogelijke links tussen conflictdiamant en Al Qaeda naar aanleiding van een artikel in The Washington Post. Ik stond aanvankelijk zeer sceptisch tegenover dat artikel, maar intussen beschikken we over meer gegevens, hebben we de methodologie van de journalist nagegaan en ook met hemzelf contacten gehad, en het gaat duidelijk om meer dan zomaar een spektakelartikel. Er zijn circuits van wisselagenten, niet alleen in België, maar ook in Pakistan, India en de Perzische Golf, Oman en de Verenigde Arabische Emiraten, die wellicht – we zijn op het ogenblik voor 90% zeker – directe banden hebben met de financiering van wat vaagweg Al Qaeda wordt genoemd. Exponenten van de Antwerpse diamantindustrie zijn aan die circuits gelieerd. Ik breng dit ter sprake omdat men zich te veel blind staart op conflictdiamant alleen. De grote bedreiging voor de diamantindustrie wordt niet enkel gevormd door het conflictdiamant, het diamant dat rechtstreeks gelieerd is met rebellenbewegingen, maar ook door de georganiseerde misdaad. Wanneer u mensen uit de diamanthandel uitnodigt die op het terrein partijen diamant proberen te kopen, dan zullen zeer velen van hen zeggen dat de markt op het ogenblik onmogelijk is, dat de prijzen die op het terrein worden betaald hoger liggen dan de prijzen die in Antwerpen voor diamant worden gegeven. Dat wijst er duidelijk op dat het de opkopers in die gebieden, in de conflicteconomieën, niet te doen is om de marktwaarde van diamant, maar om de witwaswaarde of de politieke waarde ervan. Dat wil zeggen dat niet de waarde van de diamanten zelf telt, wel het feit dat op die manier rebellen kunnen worden gesponsord om bijvoorbeeld een bepaald regime omver te helpen werpen.

We moeten erkennen dat de diamanthandel zeer kwetsbaar is voor infiltratie door de georganiseerde misdaad. Meer zelfs, de infiltratie is een feit. Conflicteconomieën trekken als een magneet de georganiseerde misdaad aan.

De statistieken over diamant en het Kimberley-proces bieden geen uitweg voor de conflictfinanciering. Het Kimberley-proces kan wel de interesse voor het thema opwekken bij de industrie en de betrokken staten. Het zet het thema op de internationale agenda.

Waar het om gaat zijn de gecriminaliseerde en gespecialiseerde netwerken die zich in de conflictgebieden hebben ingewerkt. Ze hebben directe toegang tot de regimes of tot de rebellenleiders en tot de internationale markten en financiële systemen. Er zijn ook links met de Russische georganiseerde misdaad en met Al Qaeda.

Het gaat niet uitsluitend om een oorlogseconomie, maar om een criminalisering van die economie. Daarom moet het dossier worden opengetrokken.

Mijn belangrijkste aanbeveling voor de ordehandhavingdiensten en voor het beleid is afschrikking. De industrie moet zien dat het de overheid menens is. Het moet haar duidelijk worden gemaakt dat er met de handel in diamant meer aan de hand kan zijn dan belastingontduiking, dat het georganiseerde misdaad kan zijn en dat een aantal kopstukken moeten worden aangehouden.

Die doelstellingen zijn nodig op het terrein op korte termijn, maar zullen ook op lange termijn resultaat opleveren.

Sommigen vrezen dat met strenge maatregelen de diamanthandel in Antwerpen zal verdwijnen en uitwijken naar Israël of andere diamantcentra. Dat argument waarachter de industrie en de politiek zich verschuilen, klopt volgens mij niet. De grote diamantairs die in Antwerpen actief zijn, werken al op wereldniveau. Ze hebben ook een kantoor in New York, Tel Aviv of New Delhi. De markten moeten niet meer verplaatst worden. Ze zijn al geglobaliseerd. De diamantairs zullen om tal van redenen in Antwerpen aanwezig blijven. Er is de geografische ligging, de nabijheid van De Beers, de traditie, het feit dat België een relatief veilig land is voor diamantairs en dat er vlotte verbindingen zijn met Afrika.

We moeten af van die defensieve houding en een proactief beleid gaan voeren. Er zijn nog geen echt goede rapporten over de diamanttrafiek, maar er circuleren wel namen van personen die de conflicten in Afrika op grote schaal financieren.

M. J. Peleman. – Je ne suis pas un spécialiste de l’Afrique. Mon expertise se limite à la connaissance des réseaux impliqués dans le trafic de matières premières et d’armes et dans l’apport d’une aide armée, l’envoi d’instructeurs et de mercenaires et l’utilisation des moyens de transport dans le trafic d’armes. Cette expertise peut bien sûr être utile à l’étude de l’exploitation légale ou non des matières premières de la région des Grands Lacs et du lien entre cette exploitation et l’effort de guerre des différents belligérants.

Cette expertise n’est tirée d’aucun manuel. Ma méthodologie consiste à me pencher très longuement sur le thème, à lire le plus possible, à tenter d’apprendre d’autres experts et à me forger à la longue une réputation faisant de moi une plaque tournante de l’information. De très nombreux journalistes, des chercheurs, des organisations non gouvernementales et même des trafiquants s’adressent à moi. Chacune de ces rencontres m’apporte des bribes d’informations qui me permettent de dresser un tableau complet de la situation. Je m’efforce de suivre l’évolution des différents réseaux, des intermédiaires, des acteurs cruciaux et des entreprises. Je ne m’occupe pas seulement des Grands Lacs mais aussi d’autres régions déchirées par des conflits, comme la Sierra Leone, le Liberia, la Guinée, une partie de l’Afrique australe et l’Angola.

L’Angola n’appartient pas à la région des Grands Lacs mais le conflit qui y sévit est en partie la clé de la solution du problème congolais. Concernant l’équilibre des forces dans la région, l’Angola est sans nul doute l’acteur principal sur la scène internationale et dans la région même, y compris pour les voisins du Congo, comme l’Ouganda et le Rwanda, la République centrafricaine et le Congo-Brazzaville. Il ne faut pas sous-estimer son rôle et celui de l’économie de guerre angolaise, laquelle est en partie imbriquée dans l’économie de guerre congolaise.

Pour l’Angola toujours, les revenus tirés du commerce de diamants de l’UNITA sont souvent opposés aux revenus générés par le pétrole. Ce pays est le sixième producteur de diamants au monde et le diamant angolais a une valeur plus grande par carat que le diamant congolais. Ceux qui croient devoir défendre le diamant anversois pensent qu’il faut surtout s’intéresser aux revenus issus du pétrole parce qu’ils sont supérieurs à ceux du diamant.

C’est très certainement vrai mais il ne faut pas oublier le rôle crucial que joue le diamant en Afrique pour les régimes et notamment les économies de guerre.

De grands contrats pétroliers et sans doute aussi d’autres grands contrats portant sur des matières premières sont, au Congo, aux mains de multinationales. Une très petite élite voit croître son compte bancaire en Suisse grâce aux bonus réalisés par le leasing de réserves pétrolières. Ce n’est pas le cas pour le diamant, le coltan et l’or.

Pour le diamant, on assiste à un tout autre phénomène. Du sommet à la base, il existe une chaîne allant des généraux aux hommes de terrain, en passant par les chefs de guerre locaux et les aides de camps (adjudants), et tous gagnent leur argent de poche grâce au diamant.

Ce n’est pas le cas avec des matières premières telles que le pétrole, le cobalt ou le cuivre. Elles font l’objet d’un contrat unique pouvant être revu après quelques années et dont la valeur juridique dans le contexte africain n’est peut-être pas si évidente. D’importants dessous-de-table sont sans doute versés à un ou deux intermédiaires importants et au régime en la personne du président et de sa famille proche. Une très faible partie de cet argent revient à la pyramide de personnes qui profitent également de l’économie de guerre. Il en va différemment pour le diamant.

Le sous-sol congolais est particulièrement riche en matières premières. Les projets d’investissements considérables mis sur la table lors de la passation de pouvoir entre Mobutu et Kabila et les accords signés tant par le gouvernement sortant de Mobutu que par le nouveau régime ont toutefois produit peu d’effets concrets sur le terrain. Les bonus sont en grande partie distribués au préalable. La partie qui n’a pas été versée a peut-être signifié le coup de grâce pour Kabila. En voulant renégocier des accords déjà signés, il s’est rendu antipathique auprès de ses sponsors de la première heure. C’est pour la même raison que certains États, qui avaient d’abord opté pour Kabila à cause des intérêts énormes en jeu, l’ont ensuite considéré comme un partenaire non fiable. Tous ces contrats sont encore pendants et leur sort devra souvent être tranché dans des prétoires internationaux.

La situation est toute différente pour le diamant. Depuis le début des guerres au Congo, la production et l’exportation de diamants n’ont fait que croître. Selon les chiffres publiés par le Centre national d’expertise, dissous l'an dernier, les exportations de diamants ont été de 200 à 250 millions de dollars chaque année jusqu’au milieu des années nonante. Actuellement, ces chiffres ont au moins doublé. Celui qui contrôlerait les volumes d’exportation sur le terrain, comptoir après comptoir, acheteur après acheteur, parviendrait sans doute à un volume deux ou trois fois plus important.

Cela signifie que les exportations de diamants dépassent chaque année le milliard de dollars, en ce compris le diamant de Kisangani, situé en zone rebelle, et le diamant de la province de l’Équateur, pour lequel aucun chiffre n’est connu. On ne sait pas précisément quel diamant est contrôlé par Bemba ou les Ougandais et de quelles quantités il s’agit. Mobutu disposait de mines de diamants personnelles dans cette région et n’aimait guère que des chiffres soient publiés sur les quantités extraites. La situation n’a pas changé.

Il est bien sûr toujours très difficile d’avancer des chiffres. Ces dernières années, j’ai pu collaborer à plusieurs études des Nations unies. J’ai eu de nombreux entretiens avec les ministres de l’Exploitation minière de nombreux pays africains. La plupart d’entre eux admettent que les statistiques relatives aux exportations de diamants qu’ils établissent ne représentent que 10 à 20% du volume réellement exporté. Ils reconnaissent aisément que le reste échappe.

En supposant que la situation du Congo soit meilleure, ce qui est très improbable dans les circonstances actuelles, les chiffres que je viens de citer, soit le triple des statistiques officielles, sont encore largement sous-estimés. Il pourrait donc s’agir de plusieurs milliards de dollars.

Ma connaissance du monde diamantaire est toutefois encore assez limitée car il est extrêmement difficile de travailler avec de bons informateurs du monde diamantaire. Nous n’obtenons de bonnes informations qu’en confrontant les personnes à des faits, des photos et des documents, autrement dit en leur mettant le couteau sur la gorge. Il ne faut en outre jamais perdre de vue que ces informations viennent de personnes non fiables, à savoir des diamantaires qui disent du mal de leurs concurrents immédiats. Quand nous voulons établir la vérité et demandons des données et des documents, nous nous heurtons à l’omerta qui empêche toute étude sérieuse.

Je me focalise sur le diamant parce qu’il est actuellement la principale matière première du Congo et qu’il détermine en grande partie l’attitude des officiers subalternes sur le terrain, des Zimbabwéens, des Namibiens, des Ougandais et des Rwandais.

Il me paraît inutile d’étudier les statistiques du Rwanda et de l’Ouganda. Ensemble, ces deux pays exportent seulement pour quelques millions de dollars. Les chiffres relatifs aux importations à Anvers sont, eux aussi, une source incomplète d’informations sur les exportations en provenance de ces pays. Pourtant, le fait qu’à un moment donné, les Rwandais et les Ougandais, qui étaient alliés contre Kabila senior, aient été à couteaux tirés à Kisangani, ne peut s’expliquer que par les grands intérêts qu’avaient le président rwandais et les officiers sur le terrain dans le commerce des pierres précieuses.

La Belgique ne doit pas avoir peur d’utiliser le terme « corruption » sur la scène internationale. Il faut briser ces tabous. La corruption et l’économie de guerre sont directement liées. Il y a non seulement la corruption directe sur le terrain mais aussi des réseaux qui relient les régions en guerre aux marchés internationaux.

Nous ne pouvons nier le rôle d’Anvers puisque 90% du commerce de diamants bruts passe de l’une ou l’autre manière par cette ville. J’admets que c’est à tort qu’Anvers est la seule ville visée dans ce dossier. D’importantes recherches ont été réalisées en Belgique pour le dernier ouvrage du Monitoring Mechanism concernant les sanctions contre l’Angola. Les experts ont analysé dans le détail les factures individuelles de diamantaires belges. Cela n’a pas été fait en Israël, en Inde ou à New York. La frustration de la Belgique et du Conseil supérieur du diamant d’Anvers est très compréhensible dans ce contexte.

Nous devons toutefois reconnaître que la Belgique et le monde diamantaire anversois continuent à réagir de manière défensive à ce type de rapports, qu’ils soient l’œuvre d’ONG ou d’un organe plus digne de respect comme le Conseil de sécurité des Nations unies. Anvers n’engage pas les moyens nécessaires pour dissuader effectivement les trafiquants.

Les accords de Kimberley ne sont pas véritablement dissuasifs. Ils ne portent en effet que sur le diamant repris dans les statistiques alors que, par définition, la contrebande ne figure pas dans les statistiques. Bien que je travaille pour une ONG qui a réalisé des études pour des ONG associées au processus de Kimberley, je voudrais garder certaines distances à l’égard de ce processus qui n’est en fait qu’un exercice formel. Cela revient finalement à dire qu’un document supplémentaire est requis dans la procédure de vente du diamant. Mais l’économie de guerre ne figure pas dans les statistiques. Le certificat d’origine n’est donc qu’une plaisanterie et risque même de devenir le moyen par excellence pour blanchir le diamant de la guerre.

Le problème ne réside pas dans le diamant de la guerre mais dans l’ensemble plus vaste dont il fait partie, le diamant illégal ou le diamant de contrebande. La Belgique, le Conseil supérieur et la politique doivent faire passer un message clair et trouver un moyen de dissuasion véritable. Il est excessif de dire que l’ensemble du commerce du diamant est pourri mais il ne faut pas considérer les abus comme un phénomène marginal.

L’industrie diamantaire présente certaines spécificités. C’est un commerce informel ; le diamant est un produit qui se paie cash en dollars ; le monde diamantaire à horreur de la paperasse. Imposer une procédure utilisant des documents officiels n’aura donc pas beaucoup de résultats.

La dissuasion passe par l’exemple. Les remous internationaux à propos du diamant de la guerre durent depuis plus de deux ans mais aucun trafiquant n’a encore été arrêté. Les conflits de Sierra Leone et en Angola, où les accords de Kimberley et les Nations Unies  situent le diamant de la guerre, sont loin d’être terminés. Les rebelles de la Sierra Leone contrôlent encore les régions diamantaires. Alors qu’un important accord de désarmement a été signé en mai et que les Nations unies reprennent peu à peu le contrôle du territoire, les rebelles tirent encore beaucoup d’argent du diamant, autant qu’avant l’introduction du certificat d’origine en Sierra Leone.

La guerre n’est pas encore finie mais aucun trafiquant n’a été arrêté ni en Belgique ni dans le reste du monde. C’est dû à un manque d’attitude proactive. Je sais que les sting operations qui consistent à attirer des suspects dans un piège sont interdites par la législation belge. Mais l’une ou l’autre opération pourrait être mise sur pied en collaboration avec les pays d’origine. Suffisamment de noms de trafiquants notoires et de vendeurs directs de diamants Unita ou RUF circulent, de même que ceux de personnes concernées par le trafic au Congo.

Selon toute probabilité, un monopole a été attribué pour l’achat massif de diamants à Kisangani. Nous savons peut-être de qui il s’agit. Nos services secrets ne peuvent-ils suivre les faits et gestes de ces personnes ? Les attachés militaires ne peuvent-ils les suivre afin de réunir les preuves ?

J’ai mené des enquêtes pour les Nations unies en tant qu’expert en matière d’armes. En six mois, nous avons réussi à monter six dossiers complets pour le panel du Libéria. Nous avons fourni des informations depuis l’achat jusqu’au transport en passant par le douanier corrompu, l’utilisateur final etc. Un mois après la publication de ce rapport, il y a eu trois arrestations.

Les Nations unies informeront les pays concernés. Il n’y aura peut-être pas de condamnations mais un certain nombre de personnes concernées sont derrière les barreaux et leurs noms ont été publiés dans la presse.

Dans le milieu du diamant, des diamants volés réapparaissent souvent tôt ou tard. Mais pour les diamants de la guerre, les trafiquants s’avèrent introuvables. C’est totalement invraisemblable.

En Belgique, l’expertise est organisée par le SGRS, les services du ministère de la Justice et le nouveau service de police du diamant. La liste noire des noms circule mais nos services d’ordre et nos enquêteurs refusent d’aller au-delà des frontières. La Belgique doit agir de manière proactive et mettre en garde les responsables des pays d’origine. Si les autorités belges soupçonnent une personne de quelque chose allant au-delà du financement des parties en conflit, elles doivent demander la collaboration des autorités locales afin de vérifier ce que cette personne exporte. Elles doivent examiner la possibilité d’organiser un contrôle à l’aéroport. Elles peuvent aussi proposer que des Angolais soient envoyés en Belgique.

Le SGRS rédige de beaux rapports, mais ce n’est pas suffisant. il faut aussi poser des actes.

Il ne s’agit pas seulement de la réputation de la Belgique, mais aussi de mettre un terme à des conflits dans lesquels le trafic de diamants et d’autres matières premières est devenu très important. Les acteurs sur le terrain ont intérêt à maintenir une économie de guerre plutôt qu’à passer à une situation normale et à la conclusion d’accords.

C’est pourquoi ce problème est urgent. La Belgique est ridicule quand elle dit qu’elle joue un rôle dans le procès de Kimberley, quand elle envoie des représentants à toutes les conférences et invite les ONG, comme s’il s’agissait seulement de se défaire du problème. Nous devons regarder de quoi il s’agit en fait. Les ONG qui ont commencé une campagne sur le diamant de la guerre ont peut-être été trop naïves et leurs recherches n’ont sans doute pas été assez poussées. Peut-être ont-elles été quelque peu influencées par les réceptions de lobbyistes de l’industrie ou de certains États membres, mais l’idée derrière la campagne était correcte, à savoir que certains conflits se poursuivent précisément à cause du diamant de la guerre.

Il est très important que la Belgique ait mis sur pied une commission d’enquête et j’espère que celle-ci pourra faire pression sur le monde politique, l’industrie et le Conseil supérieur, et que les services de maintien de l’ordre seront incités à prendre l’affaire au sérieux. Ce n’est pas uniquement la réputation de la Belgique et du diamant anversois qui est en jeu, c’est aussi un problème qui se pose loin de nous mais dans lequel la Belgique est en grande partie impliquée en laissant se poursuivre le financement des rebelles.

Il existe un lien direct entre le trafic du diamant et celui des armes. Certains sont à la fois diamantaires et négociateurs dans le commerce des armes. Certains d’entre eux sont impliqués dans le commerce du diamant à Anvers. Récemment, The Washington Post a fait part de la possibilité d’un lien entre le diamant de la guerre et Al Qaeda. Nous sommes à 90% certains qu’il existe des circuits d’agents de change non seulement en Belgique mais aussi au Pakistan, en Inde, dans le Golfe persique, au Sultanat d’Oman et aux Emirats arabes réunis qui ont des liens directs avec le financement de ce qu’on appelle Al Qaeda. Des représentants de l’industrie diamantaire anversoise sont liés à ces circuits. Il ne faut pas se concentrer uniquement sur le diamant de la guerre. La grande menace pour l’industrie du diamant ce n’est pas directement le diamant de la guerre, c’est aussi le crime organisé.

Si on parle avec des gens du commerce du diamant, qui essaient d’acheter des lots de diamants sur le terrain, nombre d’entre eux diront que le marché est impossible pour le moment, que les prix sur le terrain sont plus élevés qu’à Anvers. Cela montre clairement que, là où il y a une économie de guerre, les acheteurs ne sont pas concernés par la valeur du diamant sur le marché mais par sa valeur illégale ou politique. Cela signifie que ce n’est pas la valeur du diamant qui compte, mais le fait que, de cette manière, les rebelles peuvent être sponsorisés pour, par exemple, aider à renverser un régime.

Nous devons reconnaître que le commerce du diamant peut très facilement être infiltré par le crime organisé. Cette infiltration est un fait réel. L’économie de guerre attire le crime organisé comme un aimant.

Les statistiques sur le diamant et le processus de Kimberley n’offrent aucune issue en ce qui concerne le financement des conflits. Le processus de Kimberley peut éveiller l’intérêt auprès de l’industrie et des États concernés. Il met le thème à l’agenda international.

On a affaire à des réseaux spécialisés de criminalité qui se sont incorporés dans les territoires en conflit. Ils ont un accès direct aux régimes ou aux chefs des rebelles, aux marchés internationaux et aux systèmes financiers. Il y a aussi des liens avec le crime organisé russe et avec Al Qaeda.

Il ne s’agit pas uniquement d’une économie de guerre, mais d’une criminalisation de cette économie. C’est pourquoi le dossier doit être ouvert.

Ce que je recommande le plus aux services de maintien de l’ordre et aux autorités politiques c’est la dissuasion. Il faut clairement dire aux industriels que le commerce du diamant peut être davantage qu’une fraude fiscale, que le crime organisé peut exister et que certaines figures importantes doivent être arrêtées.

Ces objectifs sont nécessaires sur le terrain à court terme, mais ils ne donneront des résultats qu’à long terme.

Certains craignent que le commerce du diamant se déplace vers Israël ou d’autres centres diamantaires si l’on prend des mesures strictes. Ce n’est pas mon avis. Les grands diamantaires actifs à Anvers travaillent déjà au niveau mondial. Les marchés sont déjà globalisés. Les diamantaires ont de nombreuses raisons pour rester à Anvers : la situation géographique, la proximité de De Beers, la tradition, le fait que la Belgique soit un pays relativement sûr pour eux et que les liaisons soient faciles avec l’Afrique.

Nous devons abandonner cette attitude défensive et mener une politique proactive. Il n’y a pas encore eu véritablement de bons rapports sur le trafic du diamant, mais des noms de personnes qui financent à grande échelle les conflits en Afrique circulent.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). – De uiteenzetting ging vooral over diamant. Tot nog toe werd hier meer over coltan gesproken, waarover de heer Peleman ons ongetwijfeld ook wat kan vertellen.

De heer Peleman zegt dat er een zwarte lijst met namen bestaat. De heer Peleman zegt dat er een duidelijke relatie is tussen de wapenbrokers en de diamantsmokkelaars. België moet daarbij betrokken zijn. Ik vermeld in dit verband Victor Bout, die schatrijk is en in Afrika vrij rondloopt, maar ook in Oostende wordt gesignaleerd.

De heer Peleman vraagt om afschrikking, maar gisteren nog is gebleken dat het Europees arrestatiebevel niet zo makkelijk te realiseren is. De Italianen liggen dwars.

Kan de heer Peleman meer concrete informatie geven over de criminelen en de georganiseerde misdaad?

Uit vorige hoorzittingen en op basis van publicaties kunnen we veronderstellen dat er een verband is tussen Belgische firma’s en een aantal mensen op het terrein die coltan via de comptoirs naar Europa en verschillende andere plaatsen in de wereld versturen. De Belgische firma’s die in het VN-rapport worden genoemd, zouden daarbij betrokken kunnen zijn. Onze commissie zou die verbanden in kaart moeten kunnen brengen. Kunt u ons zeggen wie wie is op het terrein?

M. Michiel Maertens (AGALEV). – L’exposé portait surtout sur le diamant. Jusqu’à présent, on a davantage parlé du coltan, dont M. Peleman peut certainement aussi nous entretenir.

Selon M. Peleman, il existe une liste noire comportant des noms. Il affirme qu’il y a un lien réel entre les vendeurs d’armes et les trafiquants de diamants. La Belgique est concernée et je cite à ce propos Victor Bout, qui est extrêmement riche et circule librement en Afrique, mais qui a aussi été signalé à Ostende.

M. Peleman demande des mesures de dissuasion, mais il est apparu hier encore que le mandat d’arrêt à l’échelon européen n’est pas facile à réaliser. Les Italiens y sont opposés.

M. Peleman peut-il me donner plus d’informations concrètes sur les criminels et le crime organisé ?

Sur la base d’auditions précédentes et de publications, nous pouvons supposer qu’il y a un lien entre des firmes belges et une série de personnes sur le terrain qui, via les comptoirs, envoient du coltan en Europe et en différents endroits dans le monde. Les firmes belges citées dans la rapport des Nations unies pourraient être associées à ce commerce. Notre commission devrait pouvoir tracer la carte de ces liens. Pouvez-vous nous dire qui est qui sur le terrain ?

De heer J. Peleman. – Ik heb vermeden namen te noemen. In rapporten van de VN is het makkelijker namen te noemen omdat experts van de VN in hun hoedanigheid niet gerechtelijk kunnen worden vervolgd. In een vergadering met gesloten deuren wil ik graag mijn eigen zwarte lijst geven. Victor Bout kan gerust worden vermeld, aangezien hij toch al een slechte reputatie heeft.

Wat dat Europees arrestatiebevel en het dwarsliggen van Italië betreft, moet ik toch wat nuanceren. Met de zaak-Minin heeft de procureur van Monza aangetoond dat hij de kwestie ernstig neemt. Leonid Minin, een van de kopstukken van de Odessa-maffia, werd in augustus van vorig jaar aangehouden voor een belachelijk incident met enkele prostituees. Er werd een kleine hoeveelheid cocaïne bij Minin aangetroffen.

Bij die aanhouding werden ook documenten in beslag genomen, waaruit bleek dat Minin wel even meer was dan de toevallige cliënt van die prostituees. Men heeft de man achter de tralies gehouden. Hij werd even vrijgelaten, maar zit nu weer in de gevangenis. De procureur in Monza vervolgt Minin omdat hij betrokken was bij de schending van het wapenembargo tegen Liberia. Het enige Italiaanse element in deze zaak is de vluchtroute van het vliegtuig dat de wapens naar Liberia heeft gebracht en voor zijn terugkeer het Italiaanse luchtruim heeft doorkruist. Hoewel Italië niet eens een extraterritorialiteitswet heeft, brachten de gerechtelijke autoriteiten toch de vereiste moed op en zetten zij voldoende middelen in. Het houdt Minin nu al meer dan een jaar gevangen. Een belangrijk kopstuk van de Oekraïense maffia die betrokken was bij witwasserij, fraude met grondstoffen, onder andere bij diamanthandel, en bij wapentrafiek, wordt zodoende toch even uit de circulatie genomen. Het proces zal pas volgend jaar plaatsvinden en het zal misschien niet eens tot een veroordeling komen, maar zo wordt toch een afschrikkingseffect gecreëerd. De vaststelling door de VN dat Minin’s privé-jet werd gebruikt om wapens van Burkina Faso naar Liberia te vliegen en zodoende het wapenembargo te omzeilen, was voldoende voor de procureur van Monza om te vervolgen. Met andere woorden: zonder extraterritorialiteitswetgeving en zonder het Europees aanhoudingsmandaat kan er ook al wat.

Ik dank wellicht mijn staat van expert aan mijn Belgische nationaliteit en aan het feit dat heel veel zaken van wapentrafiek en diamanthandel zich in mijn onmiddellijke omgeving afspelen. Trafikanten passeren door België. Dat feit moet gerechtelijke en ordediensten ertoe aanzetten ze het hier flink moeilijk te maken.

Victor Bout is niet enkel betrokken bij de wapenhandel naar zo wat elk conflictgebied in Afrika – inmiddels wordt hij de McDonald van de Afrikaanse wapentrafiek genoemd –, hij is ook direct betrokken, zoals Knack knap heeft beschreven, bij coltan-investeringen en, dank zij zijn directe band met Bemba, ook bij investeringsplannen in het noorden van Congo.

Bout heeft vroeger zeer veel voor Unita gevlogen en vliegt nu voor de Angolese regering. Zo zie je maar hoe geld in die conflicteconomieën steeds het laatste argument blijkt te zijn. Hij is zowat in alle buurlanden van Congo aanwezig. Hij heeft maatschappijen in Rwanda, is aanwezig in Uganda, heeft vluchten vanuit Bunia, Kisangani en Bukavu. Bemba vliegt met helikopters van Bout. Zijn betrokkenheid is totaal. Hij is bekend, maar hij is slechts een van velen.

Bout is zelf ook direct betrokken bij de diamanthandel. Sanjivan en Ruprah, kompanen van Bout, hebben diamantmijnen in Congo. Er zijn berichten verschenen, maar niemand heeft dit ooit terdege uitgezocht, dat Ruprah de stroman zou zijn voor de presidenten van Rwanda en Uganda. Hun belangen in de oorlogseconomie in Oost-Congo zouden behartigd worden door de firma’s van Sanjivan en Ruprah.

Ik heb Ruprah geïnterviewd naar aanleiding van de kwestie Liberia. Ook daar had hij een diamantmijn samen met de president. Hij wond daar geen doekjes om. Als dusdanig is hij ook rechtstreeks betrokken bij de wapentrafiek naar de regio. Dit zijn slechts een aantal voorbeelden van de werkwijze van die netwerken. Ik wil u graag een lijst bezorgen, maar dan wel in een vergadering met gesloten deuren, want ik stel mij hoe dan ook bloot aan juridische risico’s, wanneer ik namen mocht noemen van mensen die nog niet veroordeeld zijn of tegen wie de bewijslast nog wat zwak is.

Er werd mij gevraagd naar de namen van de comptoirs voor coltan in Congo. Leden van mijn onderzoeksinstituut in Antwerpen zijn op het terrein geweest en hebben alle namen van de comptoirs. Ik kan u die dus meedelen. Coltan is door het eerste Congorapport van de VN een belangrijk item geworden. De prijs van coltan is op de internationale markt fel gezakt. Op een gegeven moment vonden veel diamantairs de weg naar coltan omdat de winstmarges tot begin dit jaar hoog lagen. In afwachting van betere prijzen worden nu stocks aangelegd.

Coltan en diamant hebben veel gemeen. Beide grondstoffen worden vaak op een ambachtelijke wijze bovengehaald. De officier op het terrein kan de delvers, die hij bijna als slaven behandelt, gemakkelijk controleren. Zij kunnen voor hem met de fiets dagelijks enkele kilo’s coltan vervoeren. Toen coltan peperduur was, loonde dat ook de moeite. Ook diamant heeft zonder veel investeringen een hoge waarde. Een schop is bij wijze van spreken voldoende. Voor Congo zijn diamant, coltan en ook casseriet momenteel gemakkelijk te delven grondstoffen en daardoor belangrijk in het conflict.

M. J. Peleman. – J’ai évité de citer des noms. Dans les rapports des Nations unies, il est plus facile de citer des noms parce que les experts de cette organisation ne peuvent pas faire l’objet de poursuites judiciaires. Dans une réunion à huis clos, j’accepterais volontiers de vous donner ma propre liste noire. Victor Bout peut être nommé parce qu’il a déjà une mauvaise réputation.

En ce qui concerne le mandat d’arrêt européen et le refus de l’Italie, je tiens à apporter des nuances. Avec l’affaire Minin, le procureur de Monza a montré qu’il prenait la chose au sérieux. Leonid Minin, un des leaders de la mafia d’Odessa, a été arrêté en août de l’an dernier pour un banal incident avec quelques prostituées. On a trouvé chez lui une petite quantité de cocaïne.

Les documents trouvés lors de cette arrestation, prouvaient que Minin était bien plus qu’un client occasionnel de ces prostituées. Il a été écroué. Il a été libéré pendant un bref laps de temps mais, pour l’instant, il est de nouveau en prison. Le procureur de Monza poursuit Minin pour violation de l’embargo contre le Liberia. Le seul élément italien dans ce dossier est que l’avion qui transportait les armes vers le Liberia a traversé l’espace aérien italien à son retour.

Même si l’Italie n’a pas de législation en matière d’extraterritorialité, les autorités judiciaires ont su faire preuve de courage. Voilà plus d’un an que Minin est emprisonné. Un leader important de la mafia ukrainienne impliqué dans le blanchiment d’argent, la fraude de matières premières – notamment le commerce du diamant – et dans le trafic d’armes, est ainsi écarté de la circulation. Le procès aura lieu l’année prochaine. On n’arrivera peut-être pas à une condamnation, mais cela aura quand même créé un effet dissuasif. Le fait que les Nations unies ont constaté que le jet privé de Minin avait été utilisé pour transporter des armes du Burkina Faso au Liberia, malgré l’embargo, a suffi au procureur de Monza pour entamer des poursuites.

Je dois mon statut d’expert à ma nationalité belge et au fait que de très nombreuses affaires de trafic d’armes et de commerce du diamant ont lieu dans mon entourage immédiat. Les trafiquants passent par la Belgique. Cela doit inciter les services judiciaires et les services d’ordre à leur mener la vie dure.

Victor Bout est impliqué dans le trafic d’armes vers quasiment n’importe quelle région d’Afrique en conflit. On l’appelle le McDonald du trafic d’armes africain. Il est aussi directement impliqué dans les investissements relatifs au coltan et, grâce à ses liens directs avec Bemba, dans des plans d’investissement dans le nord du Congo.

Auparavant, Bout a volé pour l’Unita. Actuellement, il vole pour le gouvernement angolais. Vous voyez que l’argent joue un rôle important dans ces conflits économiques.

Bout est présent dans tous les pays limitrophes du Congo. Il a des sociétés au Rwanda, en Ouganda. Il organise des vols au départ de Bunia, de Kisangani et de Bukavu. Bemba se déplace avec les hélicoptères de Bout.

Bout est même directement impliqué dans le commerce du diamant. Deux de ses acolytes, Sanjivan et Ruprah, ont des mines de diamant au Congo.

J’ai interviewé Ruprah  à l’occasion de la question du Liberia. Il n’a pas caché qu’il y possédait une mine de diamant avec le président. Il est donc lui aussi directement impliqué dans le trafic d’armes vers cette région. Ce ne sont là que quelques exemples de la manière dont fonctionnent ces réseaux. Je suis prêt à vous communiquer une liste de noms mais, à huis clos, car je m’expose à des poursuites judiciaires en donnant des noms de personnes qui ne sont pas encore condamnées ou contre qui la charge de la preuve n’est pas encore suffisante.

Des membres de mon institut de recherche se sont rendus sur le terrain et ont relevé les noms des comptoirs pour coltan situés au Congo. Je suis donc en mesure de vous les communiquer.

Le coltan a été mis en évidence par le premier rapport des Nations unies relatif au Congo. Le prix du coltan a fortement diminué sur le marché international. De nombreux diamantaires s’étaient tournés vers le coltan parce que, jusqu’au début de cette année, les marges bénéficiaires étaient élevées. Actuellement, des stocks sont constitués, dans l’attente de meilleurs prix.

Le coltan et le diamant ont de nombreux points communs. L’un et l’autre sont souvent extraits de manière artisanale. L’officier peut facilement contrôler les travailleurs chargés de l’extraction. Il peut leur faire transporter à bicyclette, pour son compte, plusieurs kilos de coltan par jour. Quand le prix était élevé, cela valait la peine. Le diamant a également une valeur élevée, sans nécessiter de grands investissements. Au Congo, le diamant, le coltan et la casserite sont faciles à extraire, d’où leur importance dans le conflit.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). – Bestaat er volgens u kartelvorming op de coltanmarkt? De vertegenwoordiger van het TIC was op dat vlak niet duidelijk. De dame in kwestie was blijkbaar onvoldoende op de hoogte. De ineenstorting van de prijs en het aanleggen van stocks doen kartelvorming vermoeden.

M. Michiel Maertens (AGALEV). – Un cartel s’est-il constitué sur le marché du coltan ? La représentante du TIC n’a pu répondre avec précision à cette question. L’effondrement des prix et la constitution de stocks donnent à penser qu’un cartel existe.

De heer J. Peleman. – Voor coltan kunnen we spreken van een internationale monopolievorming. Ik denk daarbij vooral aan de grote bedrijven. Een directe link met de traders of brokers ten aanzien van het Congodossier is minder duidelijk.

De grote bedrijven zijn vertegenwoordigd in het Studiecentrum in Brussel. Daaruit echter afleiden dat er op dat niveau complotten gesmeed worden, is overdreven. Volgens mij bestaat er op de internationale markten een soort natuurlijke monopolievorming. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit gebeurt met betrokkenheid of medewerking vanop het terrein en dat er een directe band is met conflictfinanciering. De prijsschommelingen in Congo zijn meer gelinkt aan het toeval. Echte complotten moeten daar niet achter worden gezocht.

M. J. Peleman. – Pour le coltan, on peut parler d’un monopole international. Je pense surtout aux grandes entreprises. Par rapport au dossier Congo, un lien direct avec les commerçants ou les courtiers est moins évident.

Les grandes entreprises sont représentées au Centre d'Etudes à Bruxelles mais il serait exagéré d’en conclure que des complots se trament à ce niveau. J’estime qu’il s’est formé, sur le marché international, une espèce de monopole naturel. Il est toutefois peu probable que le terrain soit impliqué et qu’il y ait un lien direct avec le financement de conflits. Les fluctuations de prix au Congo sont davantage dues au hasard. Il ne faut pas y voir de complots.

De heer Georges Dallemagne (PSC). – De heer Peleman schijnt te zeggen dat het certificatiesysteem het helemaal niet mogelijk maakt de oorsprong na te trekken en de verdere verkoop van de diamant te volgen. Dat is een ernstige zaak.

Tijdens de conferentie van Gaborone die onlangs plaatsvond, was iedereen blij met het certificatiesysteem, ook de Belgische regering. Men verheugt zich over de traceerbaarheid, de certificatie en de verkoop. Eindelijk schijnt men ook een onderscheid te maken tussen de bloeddiamanten en de eerlijke diamanten. U plaatst daar een groot vraagteken bij en u uit ernstige beschuldigingen. U hebt het woord traceerbaarheid niet gebruikt. Betekent dit dat het vandaag niet mogelijk is de oorsprong van een diamant te bepalen en de verkoopkanalen te volgen? Bestaat er een doeltreffender systeem?

U had het over nonchalance en hebt gewezen op de expertise die in Antwerpen aanwezig is. U beweert dan men weet welke personen zich in ons land bevinden, dat men over de wettelijke middelen beschikt om ze aan te houden, maar dat men het niet doet. Dat is een ernstige vaststelling. Tijdens de vergadering met gesloten deuren zullen we wellicht te weten komen over wie het gaat.

Een veel gebruikt argument is dat als te veel druk wordt uitgeoefend op Antwerpen, de diamanthandel zich naar Bombay of Tel Aviv dreigt te verplaatsen. U hebt echter gezegd dat dezelfde personen ook in Bombay en Tel Aviv opereren.

Op 30 juni heb ik in Kinshasa vernomen dat sommige verkoopkanalen vanuit Kinshasa naar Antwerpen vertrekken om dan, als de waarde van de diamant is bepaald, terug te keren naar Kinshasa. Vervolgens zou de diamant naar andere plaatsen gaan. De diamant zou dus niet in Antwerpen geslepen worden. Officieel zou Antwerpen deze diamant weigeren omdat hij niet veel waard is, en hem naar andere plaatsen sturen. Heeft u daarover informatie? In hoever zijn deze verschillende diamantmarkten daarbij betrokken? Zijn er aanwijzingen dat het over Bombay of Tel Aviv zou gaan? Het is belangrijk dat de afzet van diamant, niet alleen in Antwerpen maar ook op andere plaatsen, in aanvaardbare omstandigheden verloopt.

Is het ogenblik niet gekomen om volledig andere regels vast te leggen voor de verkoop van diamant? Men heeft het vaak over een grijze markt. Er heerst nogal wat onduidelijkheid over de invoer van diamant en het notificatiesysteem. Als ik goed ben ingelicht, baseert de fiscus zich op de winst en niet op de omzet in deze sector. Is de tijd niet aangebroken om het diamant te commercialiseren overeenkomstig de normale regels die in de internationale handel gelden?

M. Georges Dallemagne (PSC). – Je voudrais remercier M. Peleman pour son exposé très instructif et lui adresser trois questions qui se fondent sur les constats relativement graves qu’il formule.

Vous semblez dire que le système de certification fait un peu illusion, qu’il ne répond pas vraiment aux problèmes et que c’est en quelque sorte une vaste blague. Selon vous, il ne permet pas réellement de connaître l’origine et d’encadrer la commercialisation du diamant. C’est un constat assez grave.

Lors de la récente conférence de Gaborone, tout le monde s’est réjoui du processus de certification. Le gouvernement belge s’est félicité de ses efforts en la matière – j’ai sous les yeux le communiqué de presse du ministre des Affaires étrangères. Donc, on se félicite, on se congratule sur les avancées qui ont l’air déterminantes en matière de traçabilité, de certification et de commercialisation. On semble enfin faire la différence entre le diamant « du sang » et celui qui ne serait pas entaché. Vous, vous émettez un sérieux bémol et vous formulez des accusations assez graves. Vous n’avez pas utilisé le mot « traçabilité ». Cela signifie-t-il qu’il n’est pas possible aujourd’hui de déterminer l’origine d’un diamant et de suivre ses circuits de commercialisation ? Pourrait-on imaginer un système plus efficace que celui-là ? Quels seraient les dispositifs à mettre en place pour que cela fonctionne ?

Vous avez parlé de laisser-aller et invoqué l’expertise dont on dispose à Anvers. Vous prétendez que l’on sait qui sont les gens qui passent par notre pays, qu’on a les instruments juridiques qui nous permettraient de les arrêter et qu’on ne le fait pas. C’est un constat assez grave. Je pense que la séance à huis clos permettra de savoir quelles personnes sont concernées.

Un des arguments utilisés habituellement est une mise en garde selon laquelle une pression trop importante exercée sur Anvers entraînerait un déplacement du commerce sur Bombay ou Tel Aviv. Mais vous nous avez dit aussi que les mêmes opérateurs exerçaient à Bombay et Tel Aviv, en tout cas en partie.

Par ailleurs, selon des informations que j’ai obtenues à Kinshasa le 30 juin dernier, certains circuits de commercialisation du diamant partiraient de Kinshasa vers Anvers, pour repartir ensuite vers Kinshasa une fois la valeur des diamants appréciée. Ensuite, ils repartiraient sur d’autres places. Ils ne seraient donc pas taillés à Anvers, qui refuserait officiellement ces diamants en raison de leur valeur marchande insuffisante, mais les réorienterait vers d’autres places diamantaires. Avez-vous des informations à ce sujet ? Jusqu’à quel point ces différents marchés du diamant sont-ils imbriqués ? Existe-t-il des dispositifs qui pourraient concerner Bombay ou Tel Aviv ? Il est important que, d’une manière globale, la commercialisation du diamant puisse se faire dans des conditions acceptables, non seulement à Anvers, mais sur d’autres places.

En outre, ne serait-il pas temps de définir, en matière de commercialisation du diamant, des règles qui soient radicalement différentes ? On parle souvent de marché gris. On sait que l’on connaît mal les entrées en matière de diamant, que le système de notification n’est pas vraiment clair, pas plus que la fiscalité en ce domaine. Si mes informations sont exactes, elle est basée sur les bénéfices et non sur les chiffres d’affaires, aux différents niveaux de commercialisation. Ne serait-il pas temps d’avoir une commercialisation du diamant qui réponde aux règles normales du commerce international ?

De heer J. Peleman. – Ik heb gezegd dat het certificaat niet zal bijdragen tot de oplossing van het probleem. Vorige maand was ik nog in Sierra Leone, het land dat als voorbeeld wordt aangehaald voor het certificeringssysteem. De bedoeling van dit systeem is dat Sierra Leone belasting kan heffen op de diamantexport en dat het probleem van het conflictdiamant wordt opgelost. De toestand in Sierra Leone is meer exemplarisch dan die in Angola en Congo omdat Sierra Leone nauwelijks andere grondstoffen heeft. Er is enkel nog rutiel, maar de productie ervan ligt momenteel volledig stil. De overheid van Sierra Leone geeft zelf toe dat het merendeel van het diamant dat de rebellen op dit ogenblik ontginnen, het land met het certificaat van oorsprong verlaat en dus al is witgewassen vóór het het land uit is. Wij meenden dat wij als VN-experts de bondgenoten waren van de regering in de strijd tegen de rebellen en dat wij erin zouden slagen de internationale financiering van de rebellen te stoppen. Nochtans blijkt algemeen te worden aanvaard dat er niet te hard mag worden opgetreden tegen het conflictdiamant dat afkomstig is uit Koidu of Kono in het rebellengebied, want anders wordt het via Guinée of Ivoorkust uitgevoerd.

M. J. Peleman. – J’ai dit que le certificat ne contribuerait pas à résoudre le problème. J’étais encore au Sierra Leone la semaine dernière, le pays présenté comme l’exemple du système de certification. L’objectif de ce système est de permettre au Sierra Leone de lever des taxes sur les exportations de diamant et de résoudre le problème des diamants de la guerre. La situation du Sierra Leone est plus exemplaire que celle de l’Angola et du Congo car le pays n’a guère d’autres matières premières. Les autorités reconnaissent que la majeure partie du diamant exploité par les rebelles actuellement quitte le pays avec un certificat d’origine et est donc déjà blanchie avant même de sortir du pays. Nous pensions, en tant qu’experts des Nations Unies, être les alliés du gouvernement dans la lutte contre les rebelles et nous pensions pouvoir mettre fin au financement international des rebelles. Il est néanmoins généralement admis qu’on ne peut intervenir trop énergiquement contre les diamants de la guerre en provenance de la région des rebelles faute de quoi il sera exporté via la Guinée ou la Côte d’Ivoire.

De heer Paul Wille (VLD). – U beweert dat slechts 10% van de handel op de officiële manier gebeurt. Als er een certificaat van originewordt gebruikt, veronderstel ik dat er een verband is met de algemene statistiek.

M. Paul Wille (VLD). – Vous affirmez que seulement 10% du commerce se pratiquent de manière officielle. Si l’on utilise un certificat d’origine, je suppose que c’est repris dans les statistiques générales.

De heer J. Peleman. – Dat is mogelijk. De diamantair op het terrein zal echter altijd beweren dat de hoeveelheid die voor de maandelijkse export naar Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone, wordt gestuurd, altijd tot ongeveer twee miljoen dollar beperkt blijft, zelfs al wordt er soms veel meer of veel minder geëxporteerd. Het handhaven van hetzelfde maandelijkse volume is immers gemakkelijker voor de statistiek. Het is duidelijk dat er met de exportvolumes wordt gesjoemeld. Een aantal diamanten passeren via het certificaat van oorsprong want als de comptoir niet performant genoeg is, wordt deze gesloten. Dat is in het verleden ook in Congo gebeurd. Er wordt immers van uitgegaan dat, indien de comptoirs niet performant zijn, er wordt gesmokkeld. De diamantairs handhaven dus een bepaald volume. Er wordt rekening gehouden met de periode van het jaar. Aan het einde van het regenseizoen kan het volume stijgen of dalen en bij het begin van het regenseizoen zou het volume logischerwijze moeten stijgen omdat de delvers hun stenen dan wassen. Al deze gegevens worden bij de documenten gevoegd, maar uiteindelijk wordt er evenveel gesmokkeld. Het probleem is de timing. Men wil enerzijds het probleem van het conflictdiamant zo vlug mogelijk aanpakken, want dagelijks sterven er mensen door de wrede praktijken van de rebellen. Anderzijds wordt er een systeem gecreëerd waarbij alle producerende, transit- of importerende landen internationale verdragen moeten sluiten, feedbacksystemen moeten opzetten en bilaterale douaneregels moeten uitwerken. Dit is een proces dat jaren of zelfs decennia in beslag kan nemen. Twee jaar nadat het werd opgestart, is men erin geslaagd een certificaat van oorsprong in te voeren voor Angola, Sierra Leone en Guinée. Toch is de helft van de partijen die afkomstig zijn uit Guinée nog steeds niet voorzien van een certificaat, hoewel ze door de officiële instanties naar Antwerpen worden gestuurd. Voorts moet nog worden gewacht op de tientallen andere landen die betrokken zijn bij import, transit, productie of export van diamant voor het Kimberley-proces effectief kan worden toegepast. Als het certificaat enkel in Sierra Leone wordt opgelegd, nemen de hoeveelheden via Liberia, Ivoorkust en Guinée onvermijdelijk toe. Zolang deze landen het akkoord niet ondertekenen, is het certificeringssysteem in Sierra Leone waardeloos omdat de buurlanden aan de controle ontsnappen.

Momenteel bestaan het certificaat van origine en het Kimberley-proces dat alle lidstaten, de industrie en een aantal betrokken NGO’s toejuichen, enkel in theorie. Mocht deze theorie in de praktijk worden omgezet, dan zouden we tot een perfecte statistiek komen en zouden de communicerende vaten in de hele diamanthandel in kaart kunnen worden gebracht. Het is vergelijkbaar met de introductie van IDI in Congo waarbij een monopolie op diamant wordt ingesteld omdat men het conflictdiamant wil controleren. Nog dezelfde dag zal dan de export via Congo-Brazzaville, waar geen certificaat van oorsprong bestaat, beginnen lopen. Op het ogenblik stelt het Kimberley-proces helemaal niets voor. Er zijn twee verschillende tijdschema’s. Enerzijds willen we dat de wrede oorlog in Sierra Leone wordt beëindigd zodat in dat kleine land weer orde heerst. Anderzijds duurt het jaren voor alle bilaterale akkoorden gesloten zijn en in de exportlanden een gecentraliseerd Diamond Office wordt opgericht zodat de beveiliging vanaf de productie tot de eerste export verzekerd is. Ook dit is een element van het Kimberley-proces. De exportlanden zijn hiertoe niet in staat. Vervolgens blijkt dat de leden van het Kimberley-proces niet echt bereid zijn om dit te financieren. Het conflictdiamant staat met inbegrip van het Kisangani-diamant in voor 4% van de wereldhandel en smokkeldiamant maakt 20 tot 50% van de wereldhandel uit. Het Kimberley-proces doet niets aan dit probleem.

In België beschikken we over de nodige middelen om er wel iets aan te doen. Maar, stel dat ik mij bij mijn aankomst in België aanmeld met een document uit Zambia, een land waarvan iedereen weet dat het geen diamant produceert. Het is duidelijk dat mijn diamanten komen uit het Unita-gebied, dat zich uitstrekt langs de grens tussen Zambia en Angola. Er gebeuren twee dingen. Ten eerste stellen de Belgische diensten geen vragen. Ten tweede hoef ik niet eens aan te tonen dat ik in Zambia in het vliegtuig ben gestapt. Ik had net zo goed uit Portugal kunnen komen en verklaren dat ik een partij diamanten uit Zambia heb meegebracht. Natuurlijk had ik die diamanten in Portugal moeten declareren toen ik de Europese Unie binnenkwam, maar ook daar zal de douane mij geen vragen stellen. Laten we ervan uitgaan dat de Belgische douanier iets meer van diamant afweet dan zijn Portugese of Griekse collega. Waarom wordt een laisser-passer-beleid gevoerd als de internationale reputatie van ons land tegenover zijn voormalige kolonie en mandaatgebieden op het spel staat?

Het is zeer gemakkelijk om een partij diamanten binnen te brengen. Ik heb hiervoor zelfs geen documenten nodig, zolang ik maar een ontvanger heb. Een deal met een van de geregistreerde diamantairs in Antwerpen volstaat. Mocht het document fout zijn, dan bel ik hem wel even met de vraag een andere factuur door te faxen.

Hierbij moet dan nog worden opgemerkt dat België met het Diamond Office in Antwerpen als enige land beschikt over een gespecialiseerd systeem voor de inklaring van diamant. We mogen ervan uitgaan dat het in andere landen alleen maar erger is. Ik sta dan ook sceptisch tegenover het Kimberley-proces en sta dan ook niet te juichen wanneer in Gaborone een akkoord wordt gesloten.

M. J. Peleman. – C’est possible. Cependant, le diamantaire sur le terrain affirmera toujours que la quantité de diamant envoyée à Freetown, capitale du Sierra Leone, pour l’exportation mensuelle, reste toujours limitée à une valeur d’environ deux millions de dollars même si l’on exporte parfois beaucoup plus ou beaucoup moins. Le maintien du même volume mensuel simplifie les statistiques. Il est clair que l’on fraude au niveau des volumes exportés. Certains diamants passent par le certificat d’origine car si le comptoir n’est pas performant, il est fermé. Cela s’est aussi passé au Congo, dans le passé. On part de l’idée que si les comptoirs ne sont pas performants, il y a fraude. Les diamantaires maintiennent donc un certain volume. On tient compte de la période de l’année. À la fin de la saison des pluies, le volume peut augmenter ou diminuer et au début de la saison des pluies, le volume devrait logiquement augmenter car c’est l’époque où les pierres sont lavées. Toutes ces données sont ajoutées au document mais finalement, on fraude tout autant. Le timing constitue un problème. D’une part, on veut s’atteler le plus vite possible au problème des diamants de la guerre car des personnes meurent tous les jours en raisons des pratiques cruelles des rebelles. D’autre part, on crée un système par lequel tous les pays producteurs, importateurs ou de transit doivent signer des conventions internationales, mettre en place des systèmes de feedback et élaborer des règles douanières bilatérales. Ce processus prendra des années, voire des décennies. Deux ans après son lancement, on a réussi à instaurer un certificat d’origine pour l’Angola, le Sierra Leone et la Guinée. Pourtant, la moitié des stocks originaires de Guinée n’est pas encore pourvue du certificat bien qu’elle soit expédiée à Anvers par des instances officielles. Il faut par ailleurs encore attendre des dizaines d’autres pays impliqués dans l’importation, le transit, la production ou l’exportation de diamants avant que le processus de Kimberley ne puisse être appliqué efficacement. Si le certificat n’est imposé qu’au Sierra Leone, les quantités transitant par le Liberia, la Côte d’Ivoire et la Guinée augmenteront inévitablement. Tant que ces pays ne signent pas l’accord, le système de certification du Sierra Leone est sans valeur car les pays voisins échappent au contrôle.

Actuellement, le certificat d’origine et le processus de Kimberley dont se félicitent tous les États membres, l’industrie et certaines ONG concernées n’existent qu’en théorie. Si l’on passait de la théorie à la pratique, on aurait des statistiques parfaites et une vision claire de l’ensemble du commerce du diamant. On a constaté que lors de l’introduction au Congo d’un monopole visant à contrôler le diamant de la guerre, les exportations ont augmenté via le Congo-Brazzaville où il n’existe aucun certificat d’origine. Pour l’instant, le processus de Kimberley ne représente rien. Il y a deux calendriers différents. Nous voulons d’une part, que la guerre cruelle de Sierra Leone cesse et que ce pays retrouve l’ordre. Mais d’autre part, la signature de tous les accords bilatéraux et l’instauration d’un Diamond Office centralisé assurant la sécurité à partir de la production jusqu’à la première exportation prendront des années. Cela fait partie du processus de Kimberley. Les pays exportateurs ne sont pas en mesure de le faire. Par ailleurs, il apparaît que les membres du processus de Kimberley ne sont pas vraiment disposés à assurer son financement. Les diamants de la guerre, en ce compris les diamants de Kisangani, représentent 4% du commerce mondial et les diamants fraudés représentent de 20 à 50% du commerce mondial. Le processus de Kimberley ne s’attaque pas à ce problème.

En Belgique, nous disposons bien de moyens permettant de changer les choses. Mais, imaginez qu’à mon arrivée en Belgique, je présente un document de Zambie, un pays qui comme tout le monde le sait, ne produit pas de diamant. Il est clair que mes diamants proviennent de la région de l’Unita qui s’étend le long de la frontière entre la Zambie et l’Angola. Deux choses se passent. D’abord, les services belges ne posent pas de questions. Ensuite, je ne dois pas montrer que je suis monté dans l’avion en Zambie. J’aurais tout aussi bien pu venir du Portugal et déclarer que j’amène des diamants de Zambie. Bien sûr, j’ai dû déclarer les diamants au Portugal quand je suis entré dans l’Union européenne, mais là non plus on ne me posera aucune question à la douane. Supposons que le douanier belge s’y connaisse un peu plus en diamant que ses collègues grecs ou portugais. Pourquoi pratiquer une politique de laissez-passer si la réputation internationale de notre pays à l’égard de son ancienne colonie est en jeu ?

Il est très facile d’introduire des diamants. Aucun document n’est nécessaire pour autant que j’aie un destinataire. Un deal avec un des diamantaires enregistrés à Anvers suffit. S’il y avait un problème au niveau du document, il suffit de lui téléphoner en lui demandant de me faxer une autre facture.

Il faut aussi souligner qu’avec le Diamond Office d’Anvers, la Belgique est le seul pays à disposer d’un système centralisé de dédouanement des diamants. On peut se dire que la situation ne peut être que plus grave dans les autres pays. Je suis donc sceptique à l’égard du processus de Kimberley et je ne me réjouis pas quand un accord est signé à Gaborone.

De heer Georges Dallemagne (PSC). – Dat is niet doeltreffend. Het dient alleen maar om ons geweten te sussen. Aangezien we over documenten beschikken die als een soort doorgangsbewijs kunnen dienen, kan dit de positie van Brussel versterken.

M. Georges Dallemagne (PSC). – Ce n’est pas efficace. On se donne bonne conscience par rapport à un processus qui n’est pas efficace. À la limite, cela simplifie, cela facilite la vie. Puisqu’on dispose de documents qui sont en quelque sorte des laissez-passer, cela peut renforcer la place de Bruxelles.

De heer J. Peleman. – Precies daarom ook zei ik dat het certificaat van origine het ultieme witwassysteem voor conflictdiamant dreigt te worden. We weten allemaal dat de Angolese generaals oorlog voeren tegen UNITA, maar anderzijds dé tussenpersonen zijn voor de UNITA-stenen die via het officiële systeem naar de markten vertrekken. Dus nog vóór ze het conflictgebied verlaten, zijn de diamanten al witgewassen. Door te strijden tegen conflictdiamanten hebben we de illusie dat we de bondgenoot zijn van regimes die te kampen hebben met rebellenbewegingen, maar eigenlijk staan deze regimes dit systeem toe. Ook op dat vlak sta ik sceptisch tegenover het hele Kimberley-proces, want alleen al in het systeem van de twee voorbeeldlanden, Sierra Leone en Angola, wordt vals gespeeld. De diamantcontroleur stopt om vijf uur. Denkt u dat de diamanthandel om vijf uur stopt? We maken ons er te gemakkelijk vanaf door te zeggen dat Afrika nu eenmaal op die manier zaken doet. We moeten onszelf au sérieux nemen, hier tenminste maatregelen treffen en dan nagaan hoe dat leidt tot betere resultaten in Afrika. Zal de staat in Sierra Leone zich daartegen verzetten omdat het hen toch te doen is om de exportheffingen? Laat me niet lachen! De hele jaarproductie van Sierra Leone bedraagt maximaal 50 miljoen dollar. Daarop wordt een exportheffing van 3% geheven en daarvan gaat 1% naar de diamond valuator, een Belg. Zal het land met wat overblijft heropgebouwd kunnen worden? Natuurlijk niet. Het land heeft een armoedeprobleem en dat werkt de corruptie in de hand. Officieel verdient een minister er 25 dollar per maand. Daarmee kan hij niet de zijden sokken kopen die hij aantrekt wanneer hij naar Kimberley gaat. De betrokkenheid bij de diamanttrafiek begint, evengoed in Congo, op het terrein, op het laagste niveau, gaat dan verder naar de broker,de comptoir, de luchthaven waar het pakket voor export wordt gedeclareerd, de generaal die op de luchthaven de controles doet. Zo zit het hele systeem in elkaar en die netwerken eindigen hier. Hier kunnen we er dus iets aan doen, maar dat doen we niet, want we voeren een laissez-passer-beleid. Is het zo moeilijk om iemand die diamanten aangeeft en beweert uit Zambia te komen, om zijn ticket en visum te vragen? Toch wordt dat niet gedaan. Het is toch zeer gemakkelijk om de controle op dat niveau een beetje te verbeteren. Daarvoor zijn geen internationale verdragen of betere wetten nodig. Er moet gewoon wat proactief worden opgetreden.

Het systeem van commercialisering van het diamant, ook op het vlak van fiscaliteit, moet compleet worden omgegooid. De Belgische fiscaliteit vormt inderdaad een probleem. In Afrika wordt te weinig aangegeven en in België te veel om de winstmarges kleiner te doen lijken, want de belasting wordt geheven op de winst. De echte winst is zeer moeilijk te achterhalen, maar ligt zeer zeker hoger dan de 1 of 2% die de diamantairs aangeven. De winstmarges moeten veel hoger liggen. Valt dat te controleren? Zeer moeilijk en het probleem is dat men voor diamant hoe dan ook afhankelijk is van de expertise van de sector zelf. Daarom hebben we in België het Diamond Office bedacht, het interne douanekantoor van de Hoge Raad voor Diamant, dat werkt namens de staat maar bemand wordt door mensen uit het circuit zelf, zodat tenminste de waarde van het diamant min of meer kan worden bepaald. Werkt het systeem echt? Nee, want het Diamond Office beoordeelt enkel de waarde en houdt zich niet bezig met de origine van het diamant. Bovendien is de echte oorsprong van het diamant nauwelijks traceerbaar, omdat alle pakketten die aankomen, gemengd zijn. Op het ogenblik bestaat er een embargo tegen Liberia, omdat het land rechtstreeks betrokken was bij de financiering van de RUF-rebellen in Sierra Leone.

Ironisch genoeg komt het Liberiaanse diamant via een certificaat van oorsprong van Sierra Leone op de internationale markt terecht.

Het systeem werkt als communicerende vaten. De dealers hebben me gezegd dat een aantal van de partijen uit Liberia goed op Kono-diamant, dus diamant uit Sierra Leone, lijkt. Een ander deel lijkt op diamant uit Ivoorkust, dat laten ze via Ivoorkust passeren. Ze speculeren dus op het feit dat de herkenbaarheid van partijen diamant nauwelijks mogelijk is, zeker niet op een niveau dat voor een rechtbank zou kunnen worden gebruikt.

De procedure met het certificaat van oorsprong kan alleen maar werken indien alle lidstaten meedoen, maar dan rijst het probleem van de timing.

M. J. Peleman. – C’est précisément pour cela que j’ai dit que le certificat d’origine risquait de devenir l’ultime système de blanchiment. Nous savons tous que les généraux angolais luttent contre l’Unita mais sont aussi par ailleurs l’intermédiaire par excellence pour les pierres de l’Unita qui partent vers les marchés via le système officiel. Donc avant même de quitter la zone de conflit, les diamants sont blanchis. En luttant contre les diamants de la guerre nous avons l’illusion d’être les alliés de régimes qui ont affaire à des mouvements de rebelles, mais en fait ces régimes autorisent le système. À cet égard, le processus de Kimberley me laisse aussi sceptique car tant en Angola qu’au Sierra Leone, le jeu est faussé. Pensez-vous que le commerce du diamant s’arrête à cinq heures ? Nous nous débarrassons trop vite du problème en disant que l’Afrique fait des affaires de cette manière. Nous devons être sérieux et au moins prendre des mesures ici et vérifier si cela mène à de meilleurs résultats. Le Sierra Leone va-t-il protester en raison des taxes à l’exportation qu’il perçoit ? Ne me faites pas rire ! La production annuelle totale du Sierra Leone porte sur maximum 50 millions de dollars. Une taxe à l’exportation de 3% est prélevée dont 1% va au diamond valuator, un Belge. Le pays pourra-t-il être reconstruit avec ce qui reste ? Bien sûr que non. Le pays connaît la pauvreté et la corruption. Officiellement, un ministre gagne 25 dollars par mois. Cela ne lui permet pas d’acheter les chaussettes de soie qu’il enfile pour se rendre à Kimberley. Le trafic du diamant commence sur le terrain, au niveau le plus bas et se poursuit au niveau du broker, du comptoir, de l’aéroport où le paquet est déclaré en vue de l’exportation et du général qui effectue les contrôles à l’aéroport. Le système fonctionne de cette manière et les réseaux aboutissent ici. Nous pouvons donc faire quelque chose ici mais nous ne le faisons pas car nous pratiquons une politique de laissez-passer. Est-il si difficile de demander un billet ou un visa à quelqu’un qui déclare des diamants et affirme venir de Zambie ? Pourtant, nous ne le faisons pas. Il serait pourtant simple d’améliorer les contrôles à ce niveau. Cela ne nécessite ni conventions internationales ni lois meilleures. Il faut simplement agir de manière proactive.

Le système de commercialisation des diamants doit être tout à fait transformé, également sur le plan fiscal. La fiscalité belge constitue en effet un problème. On déclare trop peu en Afrique et trop en Belgique pour que les marges bénéficiaires paraissent plus petites, car l’impôt est prélevé sur le bénéfice. Le véritable bénéfice est difficile à déterminer mais il est certainement plus élevé que les 1 à 2% déclarés par les diamantaires. Les marges bénéficiaires sont certainement bien plus importantes. Est-ce contrôlable ? C’est très difficile et de toute façon, on dépend des expertises du secteur lui-même. C’est pourquoi, en Belgique, nous avons conçu le Diamond Office, le bureau de douane interne du Conseil supérieur du diamant, qui travaille au nom de l’État et avec des personnes du circuit lui-même de façon à pouvoir plus ou moins évaluer la valeur des diamants. Le système fonctionne-t-il vraiment ? Non, car le Diamond Office ne juge que la valeur et ne s’occupe pas de l’origine du diamant. En outre, la véritable origine du diamant est difficile à déterminer faute de traçabilité puisque tous les paquets qui arrivent sont mélangés. Actuellement, il n’y a pas d’embargo contre le Liberia.

Ironie du sort, c’est avec un certificat d’origine de Sierra Leone que les diamants libériens arrivent sur le marché international.

Le système fonctionne selon le principe des vases communicants. Les trafiquants m’ont affirmé qu’un certain nombre de lotsprovenant du Liberia ressemblaient au diamant Kono, un diamant de la Sierra Leone. D’autres lots ressemblant au diamant de la Côte d’Ivoire passent par ce dernier pays. Ils jouent donc sur le fait que les lots de diamants ne sont guère identifiables, en tout cas pas suffisamment pour constituer une preuve valable devant un tribunal.

La procédure du certificat d’origine ne peut fonctionner que moyennant la participation de tous les États membres. Se pose alors le problème du timing.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). – Uit het tweede VN rapport blijkt dat Congolese regeringsleden en directieleden van de mijnen geld doorsluizen naar de bank Belgolaise in Brussel. Bedragen boven de 400.000 frank moeten volgens de wet op de witwaspraktijken worden aangegeven. Heeft u daar al onderzoek naar gedaan?

We merken dat er, wellicht met het oog op witwasoperaties, heel wat joint ventures worden opgericht tussen Congo en Zimbabwe en tussen Congo en de omringende landen. Is er al onderzoek gebeurd naar die joint ventures?

Er zouden afschrikmiddelen moeten worden gecreëerd. Zou het uitbreiden van de bevoegdheden van het internationaal strafgerecht van Rome met economische misdrijven een efficiënt middel kunnen zijn in de strijd tegen conflictdiamant en de illegale handel?

Vorige week hebben we iemand gehoord van het TIC. We hebben naar cijfers gevraagd over de coltanproductie, maar we hebben er geen gekregen. Volgens de getuige bestonden er geen cijfers. Kunt u ons cijfers geven?

Heel wat huurlingen uit Oost-Europa komen in Afrika terecht. Er zouden ook veel Russische wapens in Afrika terechtkomen. Is er een verband? Worden de huurlingen betaald met diamanten?

Enige tijd geleden hebben we met de commissie voor de Binnenlandse Zaken een bezoek gebracht aan Kirgizstan. Er lopen daar heel wat zakenmensen rond, hoewel er in dat gebied niet veel zaken te doen zijn. Waarom kiezen Europeanen precies dit gebied uit om handel te drijven met Afrika? Is het omdat de wapenuitvoer voornamelijk gebeurt vanuit Oezbekistan, Oekraïne en Rusland?

Mme Erika Thijs (CD&V). – Le deuxième rapport des Nations unies fait apparaître que les ministres congolais et les membres de la direction des mines transfèrent des fonds à la banque Belgolaise de Bruxelles. La loi relative aux pratiques de blanchiment prévoit que les montants supérieurs à 400.000 francs doivent être déclarés. Avez-vous déjà enquêté à ce sujet ?

Nous observons la création de nombreuses joint ventures, peut-être en vue d’opérations de blanchiment, entre le Congo et le Zimbabwe et entre le Congo et les pays voisins. Avez-vous déjà mené des enquêtes relatives à ces joint ventures ?

Il conviendrait de créer des moyens de dissuasion. L’élargissement des compétences du tribunal pénal international de Rome aux délits économiques constituerait-il un moyen efficace de lutter contre les diamants de la guerre et le commerce illégal ?

La semaine dernière, nous avons entendu une personne du TIC. Nous lui avons demandé les chiffres de la production de coltan, mais nous ne les avons pas obtenus, le témoin ayant affirmé qu’il n’existait pas de chiffres. Pouvez-vous nous en donner ?

De nombreux mercenaires d’Europe de l’Est aboutissent en Afrique. De nombreuses armes russes également. Y a-t-il un lien entre ces deux phénomènes ? Les mercenaires sont-ils payés en diamants ?

Il y a quelque temps, nous avons rendu visite au Kirghizistan avec la commission de l’Intérieur. De nombreux hommes d’affaires y circulent alors qu’il n’y a pas beaucoup d’affaires à y conclure. Pourquoi les Européens choisissent-ils précisément cette région pour faire du commerce avec l’Afrique ? Est-ce parce que l’exportation d’armes se déroule principalement à partir de l’Ouzbékistan, de l’Ukraine et de la Russie ?

De heer J. Peleman. – Naar het meldingssysteem voor grote bedragen die via banken passeren heb ik zelf geen onderzoek gedaan en ik heb daar geen expertise in. Ik denk wel dat elke bank automatisch bij elke overdracht die een bepaald bedrag overschrijdt – 400.000 frank – aan de cliënt vraagt waarvoor hij dit bedrag ontvangt en dat er een lijst wordt opgemaakt. Ik denk niet dat deze gegevens automatisch tot een onderzoek leiden. Ik denk dat deze gegevens worden gecentraliseerd, dat er steekproeven worden genomen en op basis daarvan een aantal onderzoeken worden gevoerd. Ik denk dat er vooral onderzoeken gebeuren naar fiscale fraude en niet naar georganiseerde misdaad of witwaspraktijken, zeker niet in verband met het onderwerp van deze onderzoekscommissie. Ik ben echter geen expert ter zake.

Naar de joint ventures en de belangen van Zimbabwe, Namibië, Angola, Rwanda en Uganda in Congo is heel wat onderzoek verricht en daarover circuleert documentatie in de internationale media. Meestal gaat het om combines op het hoogste niveau. Zo zou de president van Zimbabwe directe belangen hebben in een aantal Congolese mijnen. Enkel het hoogste niveau en de meest invloedrijke zakenlui of de topgeneraals uit die landen hebben op die manier hun belangen in Congo.

De problematiek van de huurlingen is gelijkaardig. Het gaat daarbij om een soort van militair commercialisme. Staten verhuren hun legers aan buurlanden of andere landen in ruil voor geld. Een voorbeeld daarvan is Namibië en Zimbabwe.

Wat is de rol van het Internationaal Strafgerechtshof? De verantwoordelijkheid blijft bij de lidstaten liggen. De staat heeft uiteindelijk, met zijn mogelijkheden op juridisch vlak en zijn mogelijkheden van ordehandhaving, een controlerende functie, ondanks de globalisering. Ik hoop dat er op het niveau van de staten proactiever wordt opgetreden en dat er meer onderzoek wordt gedaan.

M. J. Peleman. – Je n’ai pas enquêté sur le système de déclaration des montants importants qui passent par les banques. Je ne suis pas expert en la matière. Je pense cependant que lorsqu’un transfert excède un certain montant – 400.000 francs –, toutes les banques demandent au client la raison pour laquelle il reçoit ce montant, et elles dressent une liste. Je ne pense pas que ces données donnent lieu automatiquement à une enquête. Je pense que ces données sont centralisées et que l’on prélève des échantillons sur lesquels on mène des enquêtes. Je pense que celles-ci concernent principalement la fraude fiscale et non le crime organisé ou les pratiques de blanchiment, a fortiori en ce qui concerne l’objet de cette commission d’enquête. Je ne suis toutefois pas expert en la matière.

De nombreuses enquêtes ont été consacrées aux joint ventures et aux intérêts du Zimbabwe, de la Namibie, de l’Angola, du Rwanda et de l’Ouganda au Congo. Des documents relatifs à cette enquête circulent dans les médias internationaux. Il s’agit la plupart du temps de combines au plus haut niveau. Le président du Zimbabwe aurait ainsi des intérêts directs dans plusieurs mines congolaises. Seuls le plus haut niveau et les hommes d’affaires les plus influents ou les généraux de ces pays ont des intérêts au Congo.

Le problème des mercenaires est similaire. Il s’agit d’une espèce de marchandisation militaire. Des États louent leur armée à des pays voisins ou à d’autres pays, comme le font la Namibie et le Zimbabwe.

Quel est le rôle du tribunal pénal international ? La responsabilité relève toujours des États membres. Par ses possibilités juridiques et de maintien de l’ordre et malgré la mondialisation, c’est l’État qui exerce en fin de compte la fonction de contrôle. J’espère que les États interviendront de manière plus proactive et qu’ils mèneront davantage d’enquêtes.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). – Ik was toevallig aanwezig in Angola ten tijde van het Kimberley-proces. Er bestond ongenoegen over het feit dat België niet echt kon optreden omdat de Europese Unie alles beheerst. Een afzonderlijk land kan moeilijk een controlemechanisme opzetten.

Mme Erika Thijs (CD&V). – Je me trouvais par hasard en Angola au moment du processus de Kimberley. Certains regrettaient le fait que la Belgique ne pouvait pas vraiment intervenir parce que l’Union européenne contrôlait tout. Un pays peut difficilement mettre seul en œuvre un mécanisme de contrôle.

De heer J. Peleman. – Dat is juist. Op het vlak van de douane bijvoorbeeld heeft de Europese Commissie laten uitschijnen dat het hele certificaat van origine haaks zou staan op de vrije handel binnen de Unie. De Europese Unie zou het certificaat van origine voor diamant niet erkennen omdat het in strijd zou zijn met de WTO-regels en de vrije handel in de weg zou staan.

Op het huidige ogenblik zijn er nog steeds de eigen douanediensten voor aangifte. Als diamant van buiten de Europese Unie België wordt binnengebracht, moet dit worden aangegeven. Het aangiftesysteem werkt relatief goed. Het diamant wordt aangegeven bij de grens, wordt verzegeld, gaat naar het Diamant Office en wordt daar gecontroleerd. Als het diamant via een ander EU-land de Unie binnenkomt, gaat het al minder goed. Geen enkel ander land heeft een instelling zoals het Diamant Office of heeft experts. In een ander EU-land is het helemaal niet zeker dat conflictdiamant zal worden herkend en bovendien kan de waarde van het diamant er nauwelijks worden bepaald.

Toch denk ik dat wij, zolang we eigen douanediensten hebben aan de buitengrenzen, aan dit probleem wel degelijk iets kunnen doen. Ik denk dat wij ons niet moeten verschuilen achter het wegvallen van bepaalde aspecten van soevereiniteit en het uitvoeren ervan naar het Europese en andere niveau’s om niets te ondernemen in eigen land.

Wat is de juridische waarde van termen als ‘plundering’ of ‘illegale handel’ in de Congolese context? De VN-panels hebben gekozen voor een bepaalde definitie. Wij staan hier veel minder voor een internationaal juridisch debat, dan wel voor een politiek debat.

Charles Taylor in Liberia steunt rebellen uit Sierra Leone. Wij zouden Charles Taylor dus een embargo moeten opleggen. Dat is nu aan de gang. Rwanda en Uganda doen hetzelfde in Oost-Congo, maar de kans is zeer gering dat aan die twee landen een embargo zal worden opgelegd. Afgezien van mijn persoonlijke beoordeling over de betrokkenheid van Liberia, van Rwanda of van Uganda, wordt hier eigenlijk met twee maten gemeten. Vanuit juridisch oogpunt kan dat niet, maar het gaat hier om een internationale politieke beslissing. Voor dit soort praktijken verwacht ik niet te veel van internationale gerechtshoven, omdat het uiteindelijk om vrij vage beginselen gaat. Het goud van Oost-Congo wordt al tientallen jaren via Burundi geëxporteerd. Is dat plots illegale exploitatie, omdat Kinshasa het gebied niet meer controleert? Het antwoord op deze vraag is wellicht politiek en niet juridisch.

Er zijn nooit vragen gesteld over het goud dat Congo via Burundi verliet. Nu wordt dat plots wel een issue. Er is sprake van conflictgoud, conflictkoffie, conflicthout. Het eerste Congorapport verbond de term conflict nogal royaal aan bepaalde grondstoffen.

IPIS heeft een onderzoekje uitgevoerd naar de export van coltan. Het zal eerstdaags worden gepubliceerd door een aantal NGO’s. Er wordt in detail onderzocht hoeveel coltan Congo via welke comptoir heeft verlaten. Alle betrokkenen werden geïnterviewd. Ook alle brokers in België en zelfs erbuiten zijn zoveel mogelijk geïnterviewd. Dan vang je geruchten op, of hoor je in contacten met geheime diensten of met journalisten die het terrein kennen, dat een aantal vluchten in die statistieken niet opduiken. Zelfs als je tot de laatste dealer tracht te interviewen kom je niet aan totaalgegevens. Ik kan mij dus voorstellen dat de mensen van het TIC niet over de nodige gegevens beschikken, hoewel er bij de UNDP, het IMF en bij de Wereldbank internationale statistieken bestaan over de wereldcoltanproductie en over het aanbod van coltan op de markt. De gegevens moeten mijns inziens voor een goed deel wel gededuceerd kunnen worden.

Welke hoeveelheid coltan uit Congo komt en wie precies verantwoordelijk is voor die trafiek, valt moeilijk te zeggen. Het transport gebeurde immers niet alleen met Sabena-toestellen maar ook met vliegtuigen die nergens geregistreerd zijn. Er is dus sprake van spookvluchten in die oorlogseconomieën. Ik moet voor het overige aan de onderzoekers van IPIS vragen of ze in het coltanonderzoek al aan kwantificering toe zijn.

Ik wil nagaan of IPIS kan bepalen op welk moment coltan geëxporteerd en verkocht werd, want er zijn belangrijke schommelingen geweest in de coltanprijzen. Pas dan kunnen we ons een idee vormen van de omzet.

Inzake huurlingen gaat het niet alleen over Oost‑Europa. De Oost-Europeanen zijn gevolgd nadat de Zuid-Afrikanen, Britten en Israëli begonnen waren met de PMC’s. Het gaat om de privatisering van legertjes die in bepaalde conflicten een bepalende rol kunnen spelen omdat ze zo professioneel werken en zo goed uitgerust zijn dat ze het machtsevenwicht in conflicten kunnen veranderen. Er zijn tal van voorbeelden, onder meer Executive OutcomesenSandline. Een aantal van die bedrijven waren in het midden van de jaren’90 erg actief in enkele conflicten in Afrika.

De huurlingen werden voor de meeste van hun contracten nooit betaald en voeren vandaag nog altijd gerechtelijke procedures, maar hun grote voordeel was dat ze zo dicht bij het regime stonden, dat ze strategisch advies gaven, de wapens voor het regime aankochten en in ruil daarvoor onder meer concessies kregen. Het voorbeeld van de PMC’s werd door onder meer Tsjetsjeense bedrijven opgevolgd. In Kirgizstan werd gerekruteerd via Oekraïne. Er ontstond een heel netwerk van bedrijfjes, maar in de plaats van het model van de huurlingenbedrijven van de Zuid-Afrikanen, de Britten en de Israeli's ging het in de voormalige Sovjetunie voornamelijk om meer traditionele huurlingenoperaties met werkloze avonturiers die voor een handvol dollars gerekruteerd worden. Russische of Oekraïense helikopterpiloten verdienen in Afrika ongeveer 800 dollar per maand en moeten daarvoor zeven dagen per week werken en vaak halsbrekende toeren uithalen. Het grote geld gaat daar niet naartoe. Het probleem van de wapentrafiek naar Afrika heeft natuurlijk veel te maken met de Oost-Europese wapenstocks. Uit de statistieken van de wapens die bij ontwapeningsinitiatieven van de VN ingeleverd worden, blijkt dat daar meer dan 60% kalasjnikovs bij zijn. Kalasjnikovs worden in meer dan 30 landen legaal geproduceerd en illegaal in nog eens een 20‑tal andere. Het is dus bijzonder moeilijk om de oorsprong van die wapens te achterhalen, zelfs wanneer er een ideaal traceerbaar systeem en een markering worden uitgewerkt. Er circuleren immers 60 tot 70 miljoen kalasjnikovs die nog niet gemarkeerd zijn. Dat probleem moet eerst worden opgelost.

Vaak zien we dat bij grote contracten, behalve bij puur illegale trafieken, van regering tot regering concessies worden gegeven en dat training, bemanning van de systemen of piloten een onderdeel van het wapenpakket vormen. Dat gebeurt praktisch in alle Oost-Europese landen. Helikopters worden vandaag minder verkocht dan wel geleasd met piloot en mecanicien. De uit te voeren strategische operaties zijn vaak ook in de leasingcontracten begrepen.

M. J. Peleman. – C’est exact. En matière de douane, par exemple, la Commission européenne a laissé entendre que le certificat d’origine serait en contradiction avec le principe de libre échange au sein de l’Union. L’Union européenne ne reconnaîtrait pas le certificat d’origine pour le diamant parce qu’il serait en contradiction avec les règles de l’OMC et du libre échange.

À l’heure actuelle, la déclaration se fait encore via les services nationaux de douane. L’importation de diamants dans l’Union européenne via la Belgique doit faire l’objet d’une déclaration. Ce système fonctionne relativement bien. Le diamant est déclaré à la frontière, est scellé, va au Diamant Office pour y être contrôlé. Si le diamant pénètre dans l’Union européenne via un autre pays, cela se passe moins bien. Aucun autre pays ne dispose d’une institution telle que le Diamant Office ou d’experts. Il n’est pas du tout certain que dans un autre pays européen, les diamants issus d’un conflit seront identifiés. En outre, ces pays sont quasiment incapables de fixer la valeur des diamants.

Je pense toutefois qu’aussi longtemps que nous disposerons de nos propres services de douane aux frontières extérieures, nous pourrons lutter contre ce problème. Je pense que nous ne devons pas prendre prétexte de la perte de certains pans de notre souveraineté ni du transfert de ceux-ci vers le niveau européen ou d’autres niveaux pour ne rien entreprendre dans notre pays.

Quelle est la valeur juridique de termes tels que « pillage » ou « commerce illégal » dans le contexte congolais ? Les Nations unies ont opté pour une certaine définition. Il s’agit bien moins d’un débat juridique international que d’un débat politique.

Au Liberia, Charles Taylor soutient les rebelles de la Sierra Leone. Nous devrions donc lui imposer un embargo. C’est en cours. Le Rwanda et l’Ouganda font de même dans l’Est du Congo, mais il y a peu de chances que l’on impose un embargo à ces deux pays. Indépendamment de mon jugement personnel sur l’implication du Liberia, du Rwanda ou de l’Ouganda, on agit ici avec deux poids, deux mesures. D’un point de vue juridique, c’est interdit, mais il s’agit ici d’une décision politique internationale. En ce qui concerne ce genre de pratiques, je n’attends pas grand-chose des tribunaux internationaux, car il s’agit en fin de compte de principes très vagues. Cela fait des décennies que l’or de l’Est du Congo est exporté via le Burundi. Est-ce que cette activité devient subitement une exploitation illégale parce que Kinshasa ne contrôle plus la région ? La réponse à cette question est probablement politique et non juridique.

On ne s’est jamais posé de questions sur l’or qui quitte le Congo via le Burundi. Aujourd’hui, c’est devenu un sujet important.

IPIS a mené sa petite enquête au sujet des exportations de coltan. Elle sera bientôt publiée par quelques ONG. Elle étudie en détail combien de coltan a quitté le Congo par quel comptoir. Toutes les personnes concernées ont été interviewées, y compris la plupart des traders en Belgique et à l’étranger. C’est ainsi que l’on apprend que certains vols n’apparaissent pas dans les statistiques. Même en tentant d’interroger jusqu’au dernier trader, on ne parviendra pas à obtenir la totalité des chiffres. J’imagine dès lors que le TIC ne dispose pas des données nécessaires, même s’il existe au PNUD, au FMI et à la Banque mondiale des statistiques internationales relatives à la production globale de coltan et à l’offre de coltan sur le marché. Selon moi, il doit être possible d’en déduire en grande partie les données réelles.

Il est difficile de déterminer la quantité de coltan provenant du Congo et de savoir précisément qui est responsable de ce trafic. Le transport s’effectuait en effet non seulement au moyen d’appareils de la Sabena mais aussi d’avions qui n’étaient enregistrés nulle part. Il est donc question de vols fantômes dans ces économies de guerre. Pour le surplus, je dois demander aux enquêteurs d’IPIS s’ils en sont déjà arrivés à des chiffres précis dans l’enquête relative au coltan.

J’aimerais vérifier si IPIS peut déterminer à quel moment le coltan a été exporté et vendu, car il y a eu d’importantes fluctuations du prix du coltan. C’est seulement alors que nous pourrons nous faire une idée du chiffre d’affaires.

En ce qui concerne les mercenaires, il n’y a pas que l’Europe de l’Est. Les Européens de l’Est ont suivi les Sud-Africains, les Britanniques et les Israéliens dans la privatisation de petites armées qui peuvent jouer un rôle déterminant dans certains conflits. Il y a de nombreux exemples, entre autres Executive Outcomes et Sandline. Au milieu des années 90, plusieurs de ces entreprises étaient très actives dans quelques conflits africains.

Pour la plupart de leurs contrats, les mercenaires n’ont pas été payés. Des procédures judiciaires sont toujours en cours. Le grand avantage est toutefois que ces personnes étaient tellement proches du régime qu’elles donnaient des avis, achetaient des armes pour le régime et recevaient, en échange, des concessions. Tout un réseau de petites entreprises est ainsi apparu, la principale forme étant les aventuriers sans emploi qui étaient recrutés pour une poignée de dollars. En Afrique, les pilotes d’hélicoptères russes ou ukrainiens gagnent environ 800 dollars par mois. Ils doivent travailler sept jours par semaine en faisant souvent de la haute voltige. Ce n’est pas là que s’en va la majeure partie des fonds. Le problème du trafic d’armes vers l’Afrique est évidemment lié aux stocks d’armes d’Europe de l’Est. D’après les statistiques des Nations unies, 60% sont des kalachnikovs. Ces dernières sont produites légalement dans plus de 30 pays et illégalement dans une vingtaine d’autres pays. Il est donc très difficile de retrouver l’origine de ces armes, même lorsqu’elles comportent un numéro d’identification. De 60 à 70 millions de kalachnikovs non numérotées sont toujours en circulation. Il faut d’abord résoudre ce problème.

En ce qui concerne les gros contrats, on constate souvent, sauf lorsqu’il s’agit de trafics totalement illégaux, que des concessions sont accordées de gouvernement à gouvernement et que la formation et la fourniture de personnel ou de pilotes constituent une partie du contrat. Cela se pratique dans quasiment tous les pays d’Europe de l’Est. Aujourd’hui, plutôt que de vendre des hélicoptères, on les loue généralement avec pilote et mécanicien. Les opérations stratégiques à effectuer sont d’ailleurs souvent comprises dans le contrat de leasing.

De heer Alain Destexhe (PRL‑FDF‑MCC). – Kan u iets zeggen over uw organisatie? Hoe komt het dat u de markt zo goed kent? Kan u precies uitleggen wat de Belgische wetgeving zegt over de invoer van diamanten in België? U hebt gezegd dat een aangifte nodig is… U hebt ook gesproken over een Diamond Office, dat in andere landen niet bestaat.

M. Alain Destexhe (PRL‑FDF‑MCC). – Je voudrais poser deux brèves questions. Tout d’abord, pouvez-vous dire quelques mots sur votre organisation ? Comment êtes-vous amené à si bien connaître ce marché ? Ensuite, pouvez-vous précisiez exactement, après avoir partiellement répondu aux deux orateurs précédents, quelle est la législation en vigueur en matière d’importation de diamants en Belgique ? Vous avez dit qu’il fallait faire une déclaration… Vous avez parlé d’un Office des valeurs, qui n’existe pas dans d’autres pays…

De heer J. Peleman. – IPIS zou je de Vlaamse tegenhanger van de Franstalige GRIP kunnen noemen. In oorsprong is het een non-profit onderzoeksbibliotheek, die gegevens verzamelde over internationale betrekkingen, met name in conflictgebieden. IPIS werd in het begin van de jaren tachtig door vredesbewegingen, zoals Pax Christi, opgericht, wat de werking gedurende de eerste tien jaar sterk heeft beïnvloed. In het begin van de jaren negentig was IPIS uitgegroeid tot een gespecialiseerde en professionele bibliotheek, die niet alleen boeken, maar ook gespecialiseerde tijdschriften, contactbladen van NGO’s en contactadressen bezat. Vooral studenten internationale betrekkingen en internationaal recht konden tot de clientèle van de bibliotheek worden gerekend. Later zijn we ons veeleer beginnen te ontwikkelen als een studiedienst, een soort van onderzoeksinstituut. Persoonlijk stel ik vooral belang in illegale wapenhandel en het is op die manier dat ik bij deze dossiers betrokken ben geraakt. Aangezien er inzake wapentrafiek weinig experts zijn, heb ik een positie veroverd als draaischijf van informatie, niet enkel voor journalisten, maar zelfs voor geheime diensten en ambassades. Sedert enkele jaren trachten we de onderzoeksstaf uit te breiden omdat ik geen monopolie over deze kennis wil verwerven en IPIS ook nog over de nodige expertise op dit gebied moet beschikken indien ik ooit mocht weggaan. Momenteel houden vijf onderzoekers zich met dit onderzoeksdomein bezig.

IPIS telt twaalf personeelsleden, zeven technische personeelsleden en zes onderzoekers. Onze dienst wordt gedeeltelijk door DGIS gefinancierd, ongeveer 2,5 miljoen per jaar. Bovendien ontvangen wij jaarlijks een bijdrage van ca. 200.000 frank van de Nationale Loterij en hetzelfde bedrag van de provincie Antwerpen. Voorts leven we van consultancycontracten. Zo hebben we voor Global Witness en voor Partnership Africa Canadaonderzoeken uitgevoerd. Momenteel stellen we een dossier over wapenbrokers op voor het Noorse voorzitterschap van de Veiligheidsraad. We streven ernaar om non-profit, non-governmental en niet partijpolitiek gebonden te werken.

Wie een partij diamanten in België wil importeren, moet over een factuur beschikken waaruit blijkt dat de cliënt een geaccrediteerde diamantair is bij de Hoge Raad voor Diamant.Ongeveer 2.000 diamantairs, leden van de Hoge Raad, mogen wettelijk diamant importeren. Ik zal thans uitleggen hoe dit alles in zijn werk gaat.

Een persoon komt met een partij diamanten via Zaventem in de Europese Unie aan. Ter plaatse declareert hij de diamanten, dit wil zeggen dat hij documenten toont waaruit de oorsprong blijkt. Vervolgens wordt het pakket diamanten ongeopend verzegeld en door Brink’s Ziegler naar Antwerpen vervoerd. In aanwezigheid van de verkoper die de lading in België komt leveren, de officiële besteller van de diamanten, de experts van het Diamond Office en de douane wordt het pakket bij het Diamond Office geopend.

De experts van het Diamond Office vergelijken dan de waarde van de stenen in het pakket met de waarde die op de factuur staat aangegeven. Dan zijn de diamanten gedeclareerd. Het bedrijf dat als officiële ontvanger geregistreerd stond, hoeft niet noodzakelijk de koper te zijn. Vaak vraagt zo’n bedrijf aan de verkoper alleen een percentage van de waarde van de diamanten om als officiële ontvanger van de diamanten te gelden.

Op dat ogenblik zijn de diamanten vrij en kunnen ze op de markt worden aangeboden. De verkoper zal de diamanten ofwel overdragen aan zijn sponsor, die hem heeft betaald om ze in Afrika te kopen, zodat ze op de beurs kunnen worden verhandeld, ofwel op zoek gaan naar een koper in het Antwerpse. Die koper kan een van de geaccrediteerde bedrijven zijn, waarbij de verkoop in een van de beurzen wordt gesloten, maar dat is niet noodzakelijk zo. Men hoeft niet bij de Hoge Raad als diamantbedrijf geregistreerd te zijn om diamant te mogen verhandelen in België.

Er bestaat nog een circuit van niet-geregistreerde diamantdealers en brokers, die eventueel een betere prijs bieden voor het pakket of een deel ervan. De typische handelstransactie bij diamant komt overeen met die van verzamelaars. Een verkoper biedt een pakket diamanten aan met industriële diamanten, gekleurde stenen, ‘eenkaraters’, ‘tweekaraters’ en wat grotere stenen. De ‘tweekaraters’ worden verkocht aan specialisten in dergelijke stenen; voor de industriële diamant geldt hetzelfde. Op elke partiële transactie wordt winst gemaakt. De specialisten in ‘tweekaraters’ zullen hun stenen verdelen in ondercategorieën, waarna zij ze aan de specialisten in deze ondercategorieën aanbieden. Die zullen wellicht de hoogste prijs bieden voor die specifieke pakketten.

De pakketten worden dus steeds opnieuw herverdeeld en vermengd. Dit is ook een probleem. Men moet zich voorstellen hoeveel certificaten van oorsprong uiteindelijk bij een pakket diamanten moeten worden gevoegd. Dat leidt tot een chaos. In theorie moet de consument, de persoon die bijvoorbeeld een verlovingsring koopt, het certificaat krijgen waaruit blijkt dat de diamant clean is aangekocht bij deze of gene mijn.

Zo werkt het systeem in België. Een groot voordeel is dat de expertise bij de beoordeling van het pakket van de diamantexperts zelf komt. In de exporterende landen bestaat een gelijkaardig systeem van diamantschatters. In vele gevallen gaat het trouwens om Belgen die optreden als officiële schatters en ook instaan voor de declaratie en waardebepaling van het pakket. In de exporterende landen moet immers een exporttaks worden betaald. Geen ander verhandelend land, zoals de Verenigde Staten, India, Israël, beschikt over een dergelijk systeem.

België heeft het voordeel dat specialisten uit de industrie bij de declaratie en controle van de stenen worden betrokken. Daarom is het zo frustrerend dat België, dat een groot deel van de handel in ruw diamant voor zich neemt, steeds met de vinger wordt nagewezen. Andere landen hebben helemaal geen systeem of gespecialiseerde douaniers, maar ze beseffen dit zelf niet wanneer ze kritiek leveren op België. Het Kimberley-proces heeft veel vertraging opgelopen omdat vele lidstaten hebben ingezien dat bij de declaratie en controle van diamanten heel wat komt kijken.

Geregistreerde dealers, tussen 1.500 en 2.000, aangesloten bij de Hoge Raad voor Diamant en bij een van de diamantbeurzen, zijn de legale ontvangers van diamanten. Elke diamant die gedeclareerd wordt, moet bij een van die mensen terechtkomen.

M. J. Peleman. – IPIS est en quelque sort le pendant flamand du GRIP. À l’origine, c’était une bibliothèque de recherche sans but lucratif, qui réunissait des informations relatives aux relations internationales dans des zones de conflit. IPIS a été fondé au début des années 80 par des personnes appartenant aux mouvements de la paix, comme Pax Christi, ce qui a fortement influencé ses activités au cours des dix premières années. Au début des années 90, IPIS est devenu une bibliothèque spécialisée et professionnelle, disposant non seulement de livres mais aussi de revues spécialisées, de publications des ONG et d’adresses de contact. La clientèle était surtout constituée d’étudiants en relations internationales et en droit international. Par la suite, la bibliothèque s’est développée en un service d’étude et de recherche. Personnellement, je m’intéresse particulièrement au commerce illégal des armes, ce qui m’a amené à suivre de près ces dossiers. Etant donné qu’il y a peu d’experts en matière de commerce illégal des armes, je suis devenu en quelque sorte une source d’informations spécialisées dans ce domaine, non seulement pour les journalistes mais également pour des services secrets et des ambassades. Depuis quelques années, nous essayons d’élargir l’équipe d’investigateurs. Je ne veux pas monopoliser ce savoir parce que dans l’hypothèse ou je quitterais IPIS, cela le priverait de l’expertise acquise. Actuellement, cinq enquêteurs s’occupent de ce domaine.

Le personnel d’IPIS est composé de sept techniciens et de six enquêteurs. IPIS est partiellement financé par la DGCI à raison de 2.5 millions par an. La Loterie nationale et la province d’Anvers nous accordent chacune annuellement un montant de 200.000 francs. Nous nous efforçons de nous autofinancer grâce à des contrats de consultance. Nous effectuons des recherches et constituons des dossiers pour des organisations ou des institutions n’ayant pas de but lucratif et qui sont non gouvernementales et sans lien avec les partis politiques.

Celui qui veut importer un lot de diamants en Belgique doit disposer d’une facture attestant que le client est un diamantaire accrédité auprès du Conseil supérieur du diamant. Environ 2.000 diamantaires, membres du conseil, peuvent importer légalement des diamants. En pratique, lorsqu’une personne en possession d’un lot de diamants débarque dans l’Union européenne, à Zaventem, elle doit y déclarer la marchandise, en présentant les documents qui en attestent l’origine. Ensuite, le paquet de diamants non ouvert et scellé est transporté à Anvers par Brink’s Ziegler. Le colis est ouvert chez Diamond Office, en présence du vendeur qui vient livrer le lot en Belgique, de celui qui a officiellement fait la commande, des experts du Diamond Office et de la douane.

Les expert du « Diamond Office » comparent alors la valeur des pierres du lot à la facture. Le diamant est alors déclaré. L’entreprise qui était enregistrée comme destinataire officiel ne doit pas nécessairement être l’acheteur. Généralement, une telle entreprise ne demande au vendeur qu’un pourcentage de la valeur des diamants pour être réputée destinataire officiel des diamants.

À ce moment-là, les diamants sont négociables et le vendeur soit les transmet, en vue d’une négociation en bourse, au sponsor qui l’a payé pour acheter les diamants en Afrique, soit part à la recherche d’un acheteur dans la métropole anversoise. Cet acheteur peut être l’une des entreprises accréditées, la vente étant conclue à la bourse mais ce n’est pas nécessairement le cas. Pour pouvoir négocier des diamants en Belgique, il n’est pas nécessaire d’être enregistré en tant qu’entreprise diamantaire auprès du Conseil supérieur.

Il existe encore un circuit de vendeurs de diamants et d’intermédiaires non enregistrés qui offrent éventuellement un meilleur prix pour le lot ou une partie de celui-ci. Un vendeur offre un lot de diamants comprenant des diamants industriels, des pierres colorées, des « un carat », « deux carats » et de plus grosses pierres. Les « deux carats » sont vendus à des spécialistes ; il en va de même pour les diamants industriels. Chaque transaction partielle donne lieu à un bénéfice. Les spécialistes en « deux carats » vont répartir leurs pierres en sous-catégories avant de les proposer à des spécialistes de ces sous-catégories. Ceux-ci offriront sans doute le prix le plus élevé pour ces lots spécifiques.

Les lots sont constamment redistribués et mélangés, ce qui pose problème. Il suffit de songer au nombre de certificats d’origine qui doivent finalement être joints à un lot de diamants. Cela devient chaotique. Théoriquement, la personne qui, par exemple achète une bague de fiançailles, doit recevoir le certificat qui prouve que le diamant a été acheté « clean » dans l’une ou l’autre mine.

C’est ainsi que fonctionne le système en Belgique. Le gros avantage est que l’expertise a lieu au moment de l’estimation du lot par les experts en diamants. Les pays exportateurs utilisent un système similaire ; dans bien des cas, ce sont d’ailleurs des Belges qui jouent le rôle d’experts officiels, déclarent les pierres et en estiment la valeur. Dans les pays exportateurs, une taxe à l’exportation doit en effet être payée. Aucun autre pays négociateur, tel que les États-Unis, l’Inde et Israël, ne dispose d’un tel système.

L’avantage, en Belgique, c’est que des experts de l’industrie sont impliqués dans la déclaration et le contrôle des pierres. C’est pourquoi il est tellement frustrant que la Belgique, qui assume une grande part du commerce en diamants bruts, soit constamment montrée du doigt. D’autres pays n’ont ni système ni douaniers spécialisés mais ils l’oublient lorsqu’ils nous critiquent. Si le processus de Kimberley a pris beaucoup de retard, c’est parce que de nombreux États membres ont compris que la déclaration et le contrôle des diamants ne sont pas simples.

Les dealers enregistrés, entre 1.500 et 2.000, affiliés au Conseil supérieur du Diamant et à l’une des bourses sont les destinataires légaux des diamants. Tout diamant qui est déclaré doit aboutir chez l’un d’eux.

De heer Jacques D’Hooghe (CD&V). – U zegt dat er naast de geregistreerde handelaars nog een heleboel andere zijn. Hoe werkt dat dan?

M. Jacques D’Hooghe (CD&V). – Vous dites qu’à côté de ces commerçants, il y en a bien d’autres. Comment cela fonctionne-t-il ?

De heer J. Peleman. – Antwerpen is een groothandelsmarkt voor diamant waar grote partijen, van bijvoorbeeld 5.000 tot 10.000 karaat, binnenkomen en in de handel worden gebracht. Ik neem een willekeurige diamantair, Rapaport. Op papier, volgens de factuur, is hij de importeur. Ofwel is degene die de stenen binnenbrengt inderdaad een inkoper van Rapaport en dan worden de stenen door Rapaport op een van de beurzen verhandeld, ofwel heeft hij gewoon Rapaports naam gebruikt in ruil voor een percentage van de geschatte waarde om dan in Antwerpen met zijn stenen de boer op te gaan en ze aan een van de andere geregistreerden te verkopen. Misschien komen zijn stenen opnieuw in het groothandelscircuit terecht, maar ze kunnen ook naar de klein- of tussenhandel gaan, of eerst geslepen worden. Daar zit een heel circuit van geregistreerde brokers – wellicht ook een tweeduizendtal mensen – die niet noodzakelijk bij de Hoge Raad staan ingeschreven. De handel in diamant is niet verboden. Iedereen kan handelen in diamant maar enkel bij de Hoge Raad geregistreerde bedrijven kunnen importeren.

M. J. Peleman. – Anvers est un marché de gros du diamant où des lots importants, de l'ordre de 5.000 à 10.000 carats, arrivent et sont mis sur le marché. Je prends un diamantaire, par exemple Rapaport. Sur le papier, selon la facture, il est l’importateur. Soit celui qui introduit les pierres est en effet un acheteur de Rapaport et les pierres sont commercialisées par Rapaport sur l’une des bourses ou bien il a utilisé le nom de Rapaport en échange d’un pourcentage de la valeur estimée pour ensuite les vendre à un des autres commerçants enregistrés à Anvers. Peut-être ses pierres réapparaîtront-elles dans le circuit du gros mais elles peuvent aussi aller vers le commerce de détail ou des intermédiaires ou d’abord être taillées. Il y a tout un circuit de brokers enregistrés qui ne sont pas nécessairement inscrits au Conseil supérieur du Diamant. Le commerce du diamant n’est pas interdit. Tout le monde peut le pratiquer mais seules les entreprises inscrites au Conseil supérieur du Diamant peuvent importer.

De heer Marcel Colla (SP·A). – U maakt terecht een onderscheid tussen de handel in olie, kobalt en andere producten enerzijds en diamant anderzijds, omdat er bij diamant veel tussenpersonen betrokken zijn die allemaal iets kunnen verdienen. Onze commissie heeft echter de opdracht na te gaan op welke onduldbare manieren natuurlijke rijkdommen vervreemd worden uit het land waaraan ze toebehoren. Wanneer kunnen we spreken van de plundering van een land? Het antwoord is wellicht: als het land voor zijn rijkdommen onder de prijs wordt betaald en contracten heeft afgesloten die volgens de economische ratio niet aanvaardbaar zijn. Vanuit dat oogpunt zijn ook olie en kobalt belangrijk en maakt het niet uit of één persoon een grote som verdient of honderd mensen een kleine som. Vandaar mijn vraag, die u misschien niet nu meteen kunt beantwoorden: hebt u informatie over andere grondstoffen in Centraal-Afrika, zoals olie en kobalt? Kunt u die informatie eventueel later bezorgen?

Over het diamant heb ik nog een paar vraagjes en speel ik misschien ook even de advocaat van de duivel. U spreekt vaak over de diamantindustrie. Mag ik even het onderscheid maken tussen de diamanthandel en de diamantindustrie? De industrie is bezig met dingen zoals het slijpen van diamant. Op een bepaald ogenblik is de diamantindustrie zelfs in elkaar gezakt, terwijl de diamanthandel floreerde. In welke mate is het bewerken van ruw diamant een middel om de smokkel te verdoezelen? In welke mate sijpelt het probleem van de diamanthandel dus door in de industrie, ook al is de activiteit daar sterk afgenomen in ons land?

Hoe schat u de verhouding in van het diamant dat via De Beers ons land binnenkomt en het diamant dat rechtstreeks uit Afrikaanse landen komt?

Er wordt niet gecontroleerd of iemand die hier bijvoorbeeld met een partij diamanten uit Zambia binnenkomt wel degelijk uit dat land komt. Hoe zou dat kunnen gebeuren? Om te vermijden dat illegaal diamant via een andere lidstaat van de Europese Unie ons land binnenkomt moet het probleem Europees worden geregeld en moet in het land van oorsprong een certificaat worden afgeleverd.

Als diamant met het officiële label van Sierra Leone wordt uitgevoerd, dan is er misschien een politiek probleem omdat er geld naar de rebellen is gegaan. Men kan echter moeilijk zeggen dat het land is geplunderd, want de staat heeft er taksen op kunnen heffen. Ik begrijp dus uw kritische houding op het systeem maar mijn vraag is of er wel een alternatief is.

In dertig à veertig procent van de totale wereldhandel zou het om smokkeldiamant gaan en drie à vier procent zou ‘conflictdiamant’ zijn. Zijn deze cijfers correct? Gelden ze ook voor ons land of slaan ze alleen op de wereldhandel?

M. Marcel Colla (SP·A). – Vous faites à juste titre une distinction entre d’une part, le commerce du pétrole, celui du cobalt et d’autres produits et d’autre part, le commerce du diamant car pour ce dernier, il y a beaucoup d’intermédiaires impliqués qui peuvent tous gagner quelque chose. Notre commission a cependant pour mission de vérifier quelles procédures intolérables permettent de piller les richesses d’un pays. Quand peut-on parler de pillage ? Quand le pays ne reçoit pas le prix que valent ses richesses et qu’il conclut des contrats inacceptables économiquement. De ce point de vue, le pétrole et le cobalt sont aussi importants et cela ne change rien qu’une personne gagne gros ou qu’une centaine de personnes gagnent une petite somme. Je souhaiterais donc savoir si vous disposez d’informations sur les matières premières comme le pétrole ou le cobalt, en Afrique centrale. Pouvez-vous éventuellement fournir des renseignements à ce sujet plus tard ?

J’ai encore quelques questions sur le diamant et je jouerai peut-être l’avocat du diable. Vous parlez souvent de l’industrie du diamant. Puis-je établir une distinction entre le commerce du diamant et l’industrie du diamant ? L’industrie s’occupe de la taille. Un moment donné, elle s’est effondrée alors que le commerce était florissant. Dans quelle mesure le traitement du diamant brut est-il un moyen de dissimuler le trafic ? Dans quelle mesure le problème du commerce du diamant se transmet-il au niveau de l’industrie, même si l’activité a fort diminué dans notre pays ?

Quel est selon vous le rapport entre les diamants que De Beers fait entrer dans notre pays et ceux qui proviennent directement des pays africains ?

On ne contrôle pas si quelqu’un qui arrive chez nous, par exemple, avec un lot de diamants en provenance de Zambie vient effectivement de ce pays. Pour éviter que des diamants de contrebande ne soient importés chez nous en passant par un autre État membre de l’Union européenne, ce problème doit être réglé au niveau européen et un certificat doit être délivré par le pays d’origine.

Si des diamants sont exportés avec le label officiel de la Sierra Leone, il s’agit peut-être d’un problème politique parce que de l’argent est allé aux rebelles. On peut cependant difficilement affirmer que le pays a été pillé étant donné que l’État a pu prélever des taxes. Je comprends donc votre critique vis-à-vis du système mais je me demande s’il y a réellement une alternative.

Dans trente à quarante pour cent du commerce mondial total, il s’agirait de diamant de contrebande et dans trois à quatre pour cent, de « diamants de la guerre ». Ces chiffres sont-ils corrects ? Sont-ils aussi valables pour notre pays ou ne concernent-ils que le commerce mondial ?

De heer J. Peleman. – Ik heb getracht de discussie toe te spitsen op diamant. Bij de machtswissel in 1996‑1997 werden er ongekende transacties op papier gezet in vergelijking met vorige ernstige investeringen in Congo, zelfs van in de jaren’70. In 20 jaar waren er nooit zulke investeringen geweest: investeringen die in voorakkoorden zijn gegoten, concessies die aan bepaalde bedrijven zijn gegeven. Een aantal van die documenten zijn ondertekend nog vóór Kabila Kinshasa bereikt had. Hij tekende al namens de Congolese Staat terwijl het land nog Zaïre heette en door Mobutu bestuurd werd, die door de internationale gemeenschap nog als enige soevereine leider werd erkend. Het was dus zeer relevant om al die contracten te bekijken. Niet één van die voorakkoorden is echter uitgemond in een contract. De concessies zijn uitbesteed, er zijn exploratieakkoorden gegeven en een zeer groot aantal mijnbouwbedrijven zijn begonnen met de exploratie. Maar in de mijnbouw is er dan nog een heel proces eer echt contracten worden afgesloten. Eerst moet immers worden nagegaan wat geologisch aanwezig is. Dan volgt nog een due diligence process waarbij schattingen worden gegeven van de vermoedelijke waarde van de productie over vijf, tien en twintig jaar en wat daar tegenoverstaat als investering. De meeste van die akkoorden voor kobalt, koper, goud en olie zijn niet verder geraakt dan de fase van de voorakkoorden. Een aantal bedrijven hebben hun rollend materieel ter plekke gebracht en zijn boringen begonnen. Er rezen echter twee problemen. Ten eerste bleek Kabila zijn overeenkomsten met een aantal van de ‘sponsors’ uit de tijd dat hij nog rebel was, niet na te leven toen hij aan het hoofd van Congo stond, wat hem in grote moeilijkheden heeft gebracht. Congo speelde als het ware een pokerspel en trachtte opnieuw te onderhandelen over wat al op papier stond, maar de grote bedrijven weigerden dat. Ten tweede waren een groot aantal van die contractanten eigenlijk junior mining-bedrijven. Dat zijn bedrijven die met risicokapitaal werken en hopen diamant te vinden in een woestijn waar nog nooit diamant werd gevonden. Zij investeren dus niet in het gebied waar ze een concessie hebben en betekenen dan ook geen meerwaarde voor de lokale bevolking en economie. Zij spelen op risicobeurzen: Vancouver, Toronto, enzovoort. Die bedrijven halen hun geld dus uit de beurs, niet uit de grond. Op het gepaste ogenblik gaan ze allianties aan met de rebellen en in ruil voor rechten geven ze hun cash geld, waarmee ze hun einddoel kunnen bereiken. Ze hopen die documenten en rechten vervolgens door te verkopen aan de grote bedrijven, die wel degelijk investeren in de economie en die op langere termijn denken dan die junior mining-bedrijven.

Dit is nu echter niet relevant want al die contracten zijn eigenlijk nog hangende. Heel veel junior mining- en grotere bedrijven hebben bij Kabila rechten gekocht, en mogelijk ook bij de huidige rebellen, daar bestaan trouwens al voorbeelden van. Die documenten hebben pas waarde wanneer het conflict beslecht is, als het dus echt de moeite waard wordt om geld in de grond te pompen dat pas over tien, vijftien jaar zal renderen.

M. J. Peleman. – J’ai tenté de concentrer la discussion sur le diamant. Lors du changement de pouvoir en 1996‑1997, des transactions ont été couchées sur papier, du jamais vu par rapport aux investissements précédents réalisés au Congo, même dans les années 1970. En 20 ans, jamais de tels investissements n’avaient eu lieu : des investissements coulés dans des préaccords, des concessions accordées à certaines entreprises. Certains de ces documents ont été signés avant que Kabila n’ait atteint Kinshasa. Il signait déjà au nom de l’État congolais alors que le Zaïre était encore dirigé officiellement par Mobutu. Il était donc très intéressant d’examiner tous ces contrats. Toutefois, aucun  de ces préaccords a débouché sur un contrat. Les concessions ont été sous-traitées, des autorisations de prospection ont été accordées et un grand nombre de sociétés minières ont commencé à prospecter. Dans l’industrie minière, une longue procédure précède la conclusion proprement dite des contrats. Il faut, en effet vérifier ce que recèle le sous-sol. Au cours d’un « due diligence process », on estime la valeur supposée de la production sur cinq, dix et vingt ans et les investissements à réaliser. La plupart des accords concernant le cobalt, le cuivre, l’or et le pétrole n’ont jamais dépassé la phase des préaccords. Des entreprises ont acheminé du matériel roulant dans cette région et entrepris des forages. Deux problèmes se sont posés. Tout d’abord, Kabila, une fois arrivé au pouvoir, n’a pas respecté les accords qu’il avait conclus avec un certain nombre de « sponsors » du temps où il était encore dans le maquis et s’est dès lors trouvé en grande difficulté. Le Congo, qui jouait un véritable jeu de poker, a cherché à renégocier ce qui se trouvait sur papier mais les grandes entreprises ont refusé. De plus, un certain nombre de ces contractants étaient en réalité des entreprises « junior mining », c’est-à-dire des entreprises fonctionnant avec des capitaux à risque. Étant donné qu’elles n’investissent pas dans la région où se trouve leur concession, elles n’apportent pas de plus-value à l’économie locale. C’est en jouant en bourse à Vancouver ou à Toronto qu’elles tirent leur profit. Au moment propice, elles nouent des alliances avec les rebelles, à qui elles vendent les droits. Ceux-ci espèrent pouvoir les revendre ensuite aux grandes entreprises qui elles, investissent bien dans l’économie en réfléchissant à plus long terme que les entreprises « junior mining ».

Tous ces contrats sont cependant encore pendants. On sait que bon nombre d’entreprises, « junior mining » et autres, ont acheté leurs droits à Kabila et peut-être aussi aux rebelles actuels. Les documents n’auront de la valeur qu’à la fin du conflit, au moment où il deviendra réellement intéressant de pomper dans le sol de l’argent qui ne rapportera que dans dix ou quinze ans.

De heer Marcel Colla (SP·A). – De heer Peleman heeft gelijk in de zin dat de documenten nog geen uitwerking hebben gekregen. Toch bestaat het risico op plundering. Als vader Kabila mij voor een belachelijk lage prijs rechten heeft verkocht in ruil voor wapens en geld om de soldij te kunnen uitbetalen en als ik die rechten later voor een veel hogere prijs verkoop, komt dat volgens mij neer op een virtuele plundering van het land.

Die virtuele plundering heeft misschien nog niet plaatsgevonden, maar de tijdbom tikt alleszins. Er zijn anderzijds niet alleen de contracten met Kabila, er zijn ook de generaals van Zimbabwe en er is Uganda. In die context moet u mijn vraag situeren.

M. Marcel Colla (SP·A). – M. Peleman a raison dans ce sens que les documents n’ont pas encore eu d’effet. Il y a cependant un risque de pillage. Si Kabila père m’a vendu, à un prix ridiculement bas, des droits en échange d’armes et d’argent pour payer les soldes et si je revends ensuite ces droits beaucoup plus cher, cela équivaut à un pillage virtuel du pays.

Ce pillage n’a pas encore eu lieu mais il s’agit d’une bombe à retardement. Par ailleurs, il n’y a pas que les contrats avec Kabila, il y a aussi les généraux du Zimbabwe et il y a l’Ouganda. C’est dans ce contexte qu’il faut situer ma question.

De heer J. Peleman. – Men kan gemakkelijk een lijst opstellen van de bekende investeerders, maar nogal wat contracten werden onder de tafel getekend en zullen pas in de toekomst boven komen. Uit het hoofd kan ik echter moeilijk zeggen of, om maar een voorbeeld te geven, Lundin een concessie met volgende parameters heeft verworven en welke de waarde is van de reserves in die concessie aan de huidige marktprijzen. Heel veel van die contracten zijn bekend. De onderzoeksgroep van professor Reyntjens heeft daar in het begin van de jaren’90 veel werk van gemaakt. Zelf heb ik daaraan toen ook heel wat aandacht besteed. Een groot gedeelte van die contracten zijn echter hangende.

Binnen de opdracht van de commissie lijkt het mij haalbaar een lijst op te stellen van de concessies met hun parameters, de geschatte reserves en de betrokken actoren. Als de tijdbom dan op een latere datum zou ontploffen, beschikken we over een dossier waaruit blijkt dat die contracten in verdachte tijden zijn gesloten en dat die concessies onder de prijs zijn verkocht.

De onderzoekscommissie zou die namen en de informatie waarover zij beschikt, kunnen publiceren en vervolgens kunnen beslissen het dossier te laten rusten tot op het ogenblik dat er geschillen ontstaan.

Een groot kobaltproducent die een som onder de tafel heeft betaald, is desalniettemin een beursgenoteerd bedrijf dat een meldingsplicht heeft ten aanzien van de aandeelhouders. Over zo een bedrijf kan de vereiste informatie makkelijk worden ingewonnen.

Een voorbeeld van een mega-frauduleus contract is dat van die Caribische Bank, die eigenlijk niet of enkel in cyberspace bestond. Zij heeft een contract getekend voor 60% van de goudvoorraden in Oost-Congo met Wamba dia Wamba. Met dergelijke zaken moet men natuurlijk naar de gerechtelijke diensten van het betrokken land lopen. Ik weet niet of u dit dossier kent, maar het is wel relevant. De International Bank of Grenada had op een bepaald ogenblik een contract getekend met Wamba dia Wamba. Er was voorzien in een financiering van de RCD-Goma, die op dat ogenblik nog niet was gesplitst. De splitsing heeft met zich meegebracht dat de documenten vrij snel na de ondertekening het daglicht zagen. De International Bank of Grenada zou de RCD sponsoren in ruil voor 60% van alle goud- en diamantvoorraden in Oost-Congo. De man achter die bank stond in verschillende landen op de zwarte lijst. De tegoeden van de bank waren verzekerd door een verzekeringsmaatschappij die op het Dominion of Melchizedek was gevestigd. Het gaat hier om een bijbels koninkrijk met een website, dat door de Centraal-Afrikaanse Republiek was erkend, maar dat verder niet bestaat. Ook over dergelijke frauduleuze contracten is dus informatie beschikbaar.

Wamba dia Wamba beweerde dat Salim Saleh, de broer van de Ugandese president, hem erin heeft gelokt om het akkoord met deze mensen te ondertekenen en dat hij werd bedreigd indien hij weigerde. Het document werd onder meer ondertekend door een mevrouw Piskounova, een van de groothandelaars in coltan in Oost-Congo. Er is dus in bepaalde dossiers sprake van regelrechte frauduleuze praktijken, zeg maar georganiseerde misdaad. De betrokkenen werken zich op het terrein in, sluiten bepaalde akkoorden en worden vervolgens belangrijke spelers in de coltanhandel.

Dit zijn de interessante dossiers, waar pas echt sprake is van plundering. Er wordt snel geld betaald omwille van de onmiddellijke militaire en strategische belangen van rebellenbewegingen als de RCD, die een deel van de tegoeden ver onder de prijs weggeven. Dat komt de belangen op korte termijn van de betrokken bewegingen wel ten goede, maar is nefast voor de langetermijnbelangen van Congo. Bij dergelijke fraudeurs kan echt over plundering worden gesproken.

Wat de andere dossiers betreft, zijn voor internationale handelsrechtbanken zeer veel geschillen hangende tussen bedrijven en het Congolees regime. Twee dagen nadat Kabila het akkoord met Banro, het bedrijf achter Sominki, het vroegere Sakima in Oost-Congo, heeft geschrapt, is het conflict in 1998 opnieuw losgebarsten. Veel onderzoekers zagen dan ook een rechtstreeks verband tussen Banro’s belangen, die door Kabila werden geschaad, en het begin van het conflict.

Banro, een vrij groot mijnbouwbedrijf dat betrokken is bij een koper- en cobaltconcessie, zou nu toch een akkoord met het nieuwe regime in Kinshasa sluiten. Over de concessies die in rebellengebied gelegen zijn, zouden ze echter met de rebellen een akkoord sluiten waarbij het bedrijf zich ertoe verbindt een heffing op zijn productie te betalen. Deze informatie moet wel nog worden geverifieerd. Dit is toch wel merkwaardig; de soevereiniteit van Congo is in tweeën gesplitst door de militaire situatie op het terrein. De investeerder houdt hier blijkbaar, zelfs met de instemming van het regime in Kinshasa, rekening mee.

Dat is een van de contracten met belangrijke investeerders die onlangs nog werden gewijzigd. Vele bedrijven hebben overmacht ingeroepen en hebben de terreinen in 1998 en 1999 verlaten. Zij hebben de ‘tijdbommen’ ondertekend, contracten met enige rechtsgeldigheid, en ze kunnen hun concessies claimen op het ogenblik dat het hun gunstig uitkomt. Het zou dan ook goed zijn om over een lijst van deze contracten te beschikken. We kunnen er dan op toezien of een juiste prijs is afgesproken en of we Congo moeten steunen om over de contracten met die bedrijven eventueel opnieuw te onderhandelen.

Een andere vraag ging over het aandeel van De Beers in de handel in ruw diamant. De verhouding was jarenlang in evenwicht: ongeveer de helft van wat in Antwerpen binnenkomt is afkomstig uit Londen, dus De Beers. De overige import is verdeeld over de zogenaamde outside markets, rechtstreeks vanuit een aantal - meestal Afrikaanse -landen. In totaal passeert ongeveer 90% van de handel in ruw diamant via Antwerpen. De verhouding wijzigt de jongste jaren ten voordele van Antwerpen.

Eerst zullen de stenen misschien naar Israël gaan en dan toch weer naar België komen om op andere markten te verdwijnen. Die gewijzigde verhouding vloeit onder meer voort uit de beslissing van De Beers bij het begin van de hele campagne rond conflictdiamant om bijvoorbeeld in Angola geen diamant meer te kopen. Angola is een erg grote markt. De Beers heeft zijn hele strategie omgegooid en is er niet meer aanwezig op het terrein met eigen kopers die de onafhankelijke handel trachten te controleren. De Beers werkt nu op een heel andere manier en heeft zich toegespitst op de diamantmijnbouwproductie in Botswana, Namibië en Zuid-Afrika. Het heeft nog wel gelieerde kopers op de markten zitten, maar Antwerpen zal de onafhankelijke handel in ruw diamant meer en meer gaan controleren.

Er was ook een vraag over de controle. Wie uit Zambia komt met een partij diamanten en een tussenlanding maakt, heeft natuurlijk nog steeds een exit-stempel van de luchthaven van Lusaka. Men zou toch een minimale controle moeten uitoefenen en nagaan of de verklaring over de herkomst van de diamanten uit Zambia kan kloppen, maar zelfs dat gebeurt niet. Als iemand diamant uit Zambia declareert, zou hij toch moeten kunnen aantonen dat hij de jongste drie jaar één keer in Zambia is geweest. Dat soort vragen wordt niet gesteld. De declarant kan misschien een Zambiaanse factuur voorleggen, maar zo een factuur kan iedereen op zijn laptop maken. Wie gaat er controleren of dat bedrijfje in Zambia wel geregistreerd is? Dat wordt zeker niet gedaan.

Bij de import van diamant in de Europese Unie via Amsterdam dat dan met de auto naar Antwerpen wordt gebracht, rijst een juridisch probleem. Het Belgisch recht schrijft voor dat diamant bij het binnenkomen van België moet worden gedeclareerd, maar dat is in strijd met het Europees recht, dat de vrijhandel garandeert voor alle goederen die in de Unie zijn ingevoerd. België vervult hier een voorbeeldfunctie, maar wel in strijd met de Europese regelgeving. Toch denk ik dat er op het terrein meer kan gebeuren. De douanebeambte zou inderdaad de vraag kunnen stellen of de declarant wel effectief in het land van herkomst is geweest. Dat soort initiatieven zou mijns inziens wel kunnen worden genomen.

Ik wil nog even stilstaan bij de corruptie in het land van oorsprong. Er kunnen inderdaad politieke en diplomatieke problemen ontstaan als men een trafikant vat die stenen van Kabila of een andere Afrikaanse president bij zich heeft. Ik geef toe dat dit risico bestaat. Maar ik vind dat we dit taboe moeten trachten te doorbreken en het woord corruptie in de mond moeten durven te nemen. Als blijkt dat de diamanten gesmokkeld werden en eigendom zijn van een vooraanstaande Afrikaanse official, dan moeten ze in beslag genomen worden, wat ook de politieke gevolgen kunnen zijn. Wij hoeven die corruptie toch niet te aanvaarden. Wij zijn toch een rechtsstaat of willen toch als dusdanig te boek staan. Als wij niet-gedeclareerde of gesmokkelde diamanten ontdekken of vaststellen dat er geen taks op werd betaald of dat ze van rebellen werden gekocht, dan mogen wij op ons eigen grondgebied het recht laten gelden. Wij moeten dat toch niet laten passeren omdat de stenen wel eens van de president van een of ander land zouden kunnen zijn en dit tot een diplomatiek incident zou kunnen leiden. Als we daarmee akkoord gaan, dan aanvaarden wij corruptie als een gegeven in Afrika en dus in de diamanthandel. Ik vind dat onaanvaardbaar.

Het Kimberley-proces vergt weliswaar tijd, maar wat is het alternatief? Ik heb kritiek op het proces omdat het zo wordt toegejuicht als oplossing voor het probleem van het conflictdiamant. Er wordt van uitgegaan dat het proces een einde zal maken aan de conflicten in Angola, Sierra Leone en mogelijk ook in Liberia en Congo. Welnu, dat zal het niet doen wegens de vooropgestelde timing. Natuurlijk kan worden opgeworpen dat het proces in de toekomst een financiering van rebellen door diamanthandel zal voorkomen. Dat is inderdaad een groot voordeel.

Er is echter een alternatief, namelijk iets doen aan de smokkel. Dat is gewoon een probleem van ordehandhaving, waarvoor geen speciale internationale akkoorden moeten worden gesloten. Het Kimberley-proces gaat trouwens niet over smokkel, maar over conflictdiamant.

Ik kan over smokkel geen echte cijfergegevens verstrekken. Ik meen dat het om 30 tot 40% gaat. Hierbij baseer ik mij op wat specialisten, ministers van Mijnbouw en schatters uit Afrika mij vertellen. Zij stellen dat maar 10 tot 20% van de handel wordt gecontroleerd en dat de rest naar buiten wordt gesmokkeld zonder dat taksen worden betaald. Ik geef toe dat er een verschil is tussen de ontduiking van taksen en de financiering van rebellen, maar het conflictdiamant maakt nu eenmaal deel uit van het smokkeldiamant, waarmee ook de georganiseerde misdaad zich inlaat. Daarom is dit een ernstig gegeven dat met alle beschikbare middelen moet worden bestreden. De politiediensten en de douane kunnen als eerste optreden waarna het gerecht zijn werk kan doen.

Ik heb het niet alleen over België, maar over de wereldhandel. Deze bestaat voor een deel uit smokkeldiamant. Ik meen trouwens dat de internationale statistiek over het volume dat jaarlijks wordt verhandeld en de marktwaarde, vals is. Er wordt een groter volume internationaal verhandeld dat niet in de statistiek wordt opgenomen en waarbij alle belangrijke diamantmarkten betrokken zijn. Een deel van het smokkeldiamant wordt wel in de statistiek opgenomen. Dit verklaart de soms enorme discrepantie tussen de exportcijfers in Afrika en de importcijfers in bijvoorbeeld Antwerpen. Ik ben er echter zeker van dat grote hoeveelheden diamant vrij verhandeld worden en als dollars van het ene naar het andere land worden gesluisd.

M. J. Peleman. – Il est facile de dresser une liste des investisseurs connus, mais nombre de contrats, passés sous la table, n’apparaîtront que plus tard. Je ne sais pas par cœur si Lundin a acquis une concession avec tels paramètres ni quelle est la valeur des réserves au prix actuel du marché. Beaucoup de ces contrats sont connus. Au début des années 90, le groupe de recherche du professeur Reyntjens a bien étudié la question ; je m’y suis moi-même beaucoup intéressé. Toutefois, un grand nombre de ces contrats sont pendants.

Il me paraît utile que la commission établisse une liste des concessions avec leurs paramètres, les réserves estimées et les acteurs concernés. Si la bombe à retardement explosait à une date ultérieure, nous disposerions d’un dossier qui prouverait que les contrats ont été conclus à une époque trouble et que les concessions ont été vendues en dessous de leur prix.

La commission d’enquête pourrait publier ces noms ainsi que les informations dont elle dispose et décider de laisser dormir ce dossier jusqu’à ce que des litiges apparaissent.

Un important producteur de cobalt qui a payé des dessous de table reste néanmoins une entreprise cotée en bourse qui a une obligation de communication vis-à-vis de ses actionnaires. Il est donc possible d’obtenir des informations à son sujet.

Exemple de fraude gigantesque, la Banque des Caraïbes qui n’existait que dans le cyberespace, a signé un contrat pour 60% des réserves d’or de l’Est du Congo, avec Wamba dia Wamba. Pour ce genre d’affaires, il faut évidemment s’adresser aux services juridiques du pays concerné. Je ne sais pas si vous connaissez ce dossier, mais il est significatif. L’« International Bank of Grenada » avait signé un contrat avec Wamba dia Wamba prévoyant un financement du RCD-Goma, avant sa scission. Après celle-ci, les documents ont été rapidement mis à jour. L’ « International Bank of Grenada » sponsoriserait le RDC en échange de 60% des réserves d’or et de diamant de l’Est du Congo. L’homme de paille de cette banque figurait sur la liste noire. Les actifs de cette banque étaient assurés auprès d’une compagnie d’assurances établie dans le Dominion de Melchisédech, un royaume biblique possédant son site web, reconnu par la République d’Afrique Centrale, mais n’ayant pas d’autre existence. On dispose donc d’informations sur ce genre de contrats.

Wamba dia Wamba prétendait que Salim Saleh, le frère du président ougandais, l’avait embobiné pour qu’il signe cet accord et qu’il avait reçu des menaces s’il ne le faisait pas. Le document a notamment été signé par une certaine Mme Piskounova, une des grossistes en coltan dans l’est du Congo. Il s’agit donc clairement de pratiques frauduleuses et de criminalité organisée.

Voilà les dossiers intéressants, où on a clairement affaire à un pillage. On subsidie les intérêts militaires et stratégiques immédiats des mouvements rebelles, comme le RCD, qui acceptent de céder des concessions à bas prix. Cela sert les intérêts de ces mouvements à court terme, mais est néfaste pour les intérêts du Congo à long terme.

Pour les autres dossiers, de nombreux litiges entre des entreprises et le régime congolais sont en suspens devant les tribunaux internationaux de commerce. En 1998, deux jours que Kabila eut dénoncé l’accord avec Banro – l’entreprise qui se cache derrière Sominki – le conflit a repris. De nombreux chercheurs voyaient donc un lien direct entre les intérêts de Banro – que Kabila avait lésés – et le début du conflit.

Banro, une grande entreprise minière associée à une concession de cuivre et de cobalt, conclurait à présent quand même un accord avec le nouveau régime de Kinshasa. Pour les concessions situées sur les territoires des rebelles, l’entreprise aurait aussi conclu un accord avec les rebelles, s’engageant à payer une taxe sur sa production. Ces informations doivent encore être vérifiées. La souveraineté du Congo est scindée en deux par la situation militaire sur le terrain, ce dont les protagonistes tiennent compte.

C’est un des contrats qui ont été modifiés récemment. De nombreuses entreprises ont invoqué la force majeure et ont quitté les territoires en 1998 et en 1999. Ils ont signé des accords qui ont une certaine valeur juridique et peuvent réclamer leurs concessions lorsqu’ils le jugeront opportun. Il s’agit donc d’une véritable bombe à retardement. Il serait intéressant de disposer d’une liste de ces contrats, ce qui permettrait de voir si le prix convenu est correct et s’il ne faut soutenir le Congo dans une renégociation de ces accords.

Une autre question concernait la part de la De Beers dans le commerce du diamant brut. Pendant de nombreuses années, ce pourcentage était réparti moitié-moitié: la moitié de ce qui arrive à Anvers vient de Londres, donc de De Beers; le reste vient des outside markets, c'est-à-dire directement d'une série de pays principalement africains.  Au total, 90% du commerce du diamant brut passe par Anvers.

Les pierres iront peut-être d’abord en Israël et reviendront après en Belgique, pour disparaître ensuite sur d’autres marchés. Ce nouveau pourcentage résulte entre autres de la décision prise par la De Beers de ne plus acheter de diamants liés au conflit en Angola. L’Angola est un très grand marché. La De Beers a bouleversé toute sa stratégie et n’est plus présent sur le terrain avec des acheteurs qui essayent de contrôler le commerce indépendant. À présent, la De Beers travaille d’une toute autre manière. Elle s’est concentrée sur le Botswana, la Namibie et l’Afrique du Sud. Elle a encore des contrats avec de nombreux acheteurs sur le terrain, mais Anvers contrôlera de plus en plus le commerce indépendant du diamant brut.

On a également posé une question sur le contrôle. Celui qui arrive de Zambie avec un lot de diamants et fait une escale possède naturellement un visa de sortie de l’aéroport de Lusaka. On devrait quand même pouvoir exercer un contrôle minimal et vérifier la déclaration d’origine des diamants, mais cela ne se fait pas. Celui qui déclare des diamants provenant de Zambie devrait pouvoir prouver qu’il est allé au moins une fois en Zambie durant les trois dernières années. On ne pose pas ce type de questions. N’importe qui peut fabriquer une facture avec son ordinateur portable. Qui vérifiera si cette petite entreprise de Zambie est bien enregistrée ?

L’importation de diamants dans l’Union européenne, via Amsterdam et transportés ensuite en voiture vers Anvers, pose un problème juridique. Le droit belge impose de déclarer des diamants à l’entrée de la Belgique, mais cette disposition va à l’encontre de la législation européenne qui garantit la libre circulation de toutes les marchandises au sein de l’Union. Je pense pourtant que l’on pourrait faire plus sur le terrain. Le douanier devrait pouvoir demander au déclarant s’il s’est effectivement rendu dans le pays d’origine.

Je voudrais m’attarder un instant à la corruption dans le pays d’origine. Arrêter un trafiquant qui transporte des pierres de Kabila ou d’un autre président africain peut effectivement entraîner des problèmes politiques et diplomatiques. J’admets que le risque existe, mais nous devons essayer de rompre ce tabou et oser parler de corruption, quelles qu’en soient les conséquences politiques. Nous sommes – ou du moins voulons être – un État de droit. Nous ne devons pas laisser passer ces pierres parce qu’elles pourraient appartenir à un président de tel ou tel pays et que cela pourrait provoquer un incident diplomatique. Ce serait considérer la corruption comme une donnée en Afrique, et par conséquent dans le commerce du diamant. C’est à mon sens inacceptable.

Le processus de Kimberley demande du temps, mais quelle est l’alternative ? Je suis critique par rapport à ce système parce qu’il a été accueilli avec enthousiasme comme constituant une solution au problème des diamants de la guerre. On est parti du principe que ce processus mettrait fin aux conflits en Angola, en Sierra Leone et sans doute aussi au Liberia et au Congo. Ce ne sera pas possible en raison du calendrier prévu. Certes, on peut rétorquer que le processus empêchera à l’avenir de financer les rebelles par le commerce du diamant et c’est effectivement un grand avantage.

Il existe cependant une alternative, à savoir s’attaquer à la contrebande. Il s’agit d’un simple problème de maintien de l’ordre qui ne nécessite pas la conclusion d’accords internationaux. Le processus de Kimberley ne concerne d’ailleurs pas la fraude, mais les diamants de la guerre.

Je ne puis pas donner de véritables chiffres, mais j’estime que le trafic porte sur 30 à 40%. En Afrique, les spécialistes disent que 10 à 20% seulement du commerce est contrôlé et que le reste est fraudé sans que des taxes soient perçues. J’admets qu’il y a une différence entre ne pas payer les taxes et financer les rebelles, mais les diamants de la guerre sont également issus de la fraude, qui constitue une des activités du crime organisé. C’est une donnée sérieuse, qui doit être combattue avec tous les moyens disponibles. Les services de police et de douane peuvent intervenir en première ligne, après quoi la justice doit faire son travail.

Je pense que les statistiques internationales sur le volume et la valeur marchande des diamants commercialisés annuellement sont fausses. Le commerce international, dans lequel tous les marchés diamantaires sont impliqués, porte sur un volume beaucoup plus important, qui n’apparaît pas dans les statistiques. Une partie des diamants de la fraude figurent pourtant dans les statistiques, ce qui explique parfois les différences énormes entre les chiffres des exportations en Afrique et des importations à Anvers. Je suis certain que de grandes quantités de diamants sont librement commercialisées et passés comme des dollars d’un pays à l’autre.

De heer Paul Wille (VLD). – Volgens de heer Peleman speelt de logistiek zich af op het terrein. Er is de reële handel, maar er is ook de virtuele handel. Dat maakt het probleem alleen maar groter.

Wat gebeurt er bij de verzending van de grondstoffen? Kan er een link worden gelegd met bepaalde landen? Zijn degenen die de dienst verlenen en zij die de handel drijven dezelfde personen?

Wie financiert de handel? Bij de aankomst in Brussel moet de opdrachtgever worden aangegeven, maar dan is de financiering al lang bezig. Hoe wordt de preambule van de handelstransactie geregeld?

Gaat het om cashhandel of handel via documentaire kredieten? In het laatste geval moeten documenten worden voorgelegd en moet een beschrijving worden gegeven van de waarde en het volume van de goederen. Waarom werden in het verleden geen reële of virtuele malversaties blootgelegd?

De handel in coltan gebeurt in dollars. Omwille van de volatiliteit van de munt moeten, zoals bij andere grondstoffen, de termijncontracten worden ingedekt. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van de commissie, maar moet er geen regulerende instantie worden opgericht waarin alle gegadigden zetelen, ook zij die bezorgd zijn om een fair trade?

Ik bespeur in uw uiteenzetting een pleidooi om niet te veel rekening te houden met de internationale dimensie en het probleem vrij Belgisch te bekijken. Maar, als we op het Belgische vlak te veel controleren, al was het maar om ons een zuiver geweten te bezorgen, dan zal de handel zich in grote mate herorganiseren. Is er geen tegenstelling in uw benadering van het Belgisch probleem, dat u zeer sterk benadrukt, en het relativeren van het belang van een internationale controle, het toezicht en de statistiek?

M. Paul Wille (VLD). – Selon M. Peleman, la logistique s’effectue sur le terrain. Il y a le commerce réel, mais aussi le commerce virtuel. Cela ne fait qu’amplifier le problème.

Que se passe-t-il lors de l’envoi des matières premières ? Un lien peut-il être établi avec certains pays ? Ceux qui fournissent le service et ceux qui font le commerce sont-ils les mêmes ?

Qui finance le commerce ? À l’arrivée à Bruxelles, le nom du client doit être déclaré, mais à ce moment le financement a commencé depuis longtemps. Comme se règlent les démarches préalables à la transaction commerciale ?

S’agit-il d’un commerce au comptant ou par crédit documentaire ? Dans ce dernier cas, des documents doivent être produits et il faut faire une description de la valeur et du volume des marchandises. Pourquoi, par le passé, n’a-t-on pas dévoilé des malversations effectives ou potentielles ?

Le commerce du coltan s’effectue en dollars. En raison de la volatilité de la monnaie, les contrats à terme doivent être couverts. Je ne veux pas anticiper sur les conclusions de la commission, mais ne faudrait-il pas instaurer une instance régulatrice où siégeraient tous les intéressés, y compris ceux qui se soucient du commerce équitable ?

Vous plaidez dans votre exposé pour que l’on ne tienne pas trop compte de la dimension internationale et que l’on considère le problème plutôt sous l’angle de la Belgique. Mais si nous contrôlons trop sur le plan belge, même simplement pour nous donner bonne conscience, le commerce se réorganisera dans une large mesure. N’y a-t-il pas une contradiction entre votre approche du problème belge, sur lequel vous insistez, et la relativisation de l’importance d’un contrôle international, de la surveillance et des statistiques ?

De heer Jan Remans (VLD). – Los van de grote exploitatiecontracten wordt ook veel coltan op ambachtelijke wijze bovengehaald. Kan de bevolking zonder deze mijnbouw overleven?

Als er met coltan zoveel geld te verdienen is, wat doet de bevolking daar dan mee? Ze kunnen hun centen toch alleen maar aan basisproducten besteden.

M. Jan Remans (VLD). – À côté des gros contrats d’exploitation, de grandes quantités de coltan sont également extraites de manière artisanale. La population peut-elle survivre sans cette activité minière ?

Si l’on peut gagner tant d’argent grâce au coltan, qu’en fait la population ? Elle ne peut en effet le dépenser que pour acheter des produits de base.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). – Het is onze opdracht vooral op wetgevend vlak voorstellen te formuleren. Er is een douaneprobleem, maar er is ook een fiscaal probleem in Antwerpen. Er is tevens een verschil in de exportcijfers van Afrika en de importgegevens in Antwerpen.

Zoals de heer Wille al zei, kunnen de voorstellen van deze commissie de grondslag vormen voor een Europese of een internationale wetgeving. Belangrijk is dat de voorstellen goed worden geformuleerd. De heer Peleman kan ons daar misschien bij helpen.

M. Michiel Maertens (AGALEV). – À Anvers, il existe un problème douanier mais aussi fiscal. Les chiffres des exportations provenant d’Afrique et ceux des importations à Anvers ne concordent pas.

Les propositions de cette commission peuvent constituer la base d’une législation européenne et internationale. Il est important que ces propositions soient bien formulées. M. Peleman peut peut-être nous y aider.

De heer J. Peleman. – In Congo is transport over de weg of over de rivieren praktisch onmogelijk geworden. Plaatselijke luchtvaartbedrijven spelen dus een zeer belangrijke rol bij de illegale import van wapens en bij de illegale export van grondstoffen.

Ik heb de luchtvaartbedrijfjes in Congo al in kaart gebracht. De operatoren en de eigenaars van deze bedrijfjes zijn vaak voormalige militaire piloten. Ze moeten op illegale strips landen en in hachelijke omstandigheden vliegen. Militaire piloten hebben daar ervaring mee en zijn bereid risico’s te nemen. Er zijn een twintigtal dergelijke bedrijfjes in Congo. Sommige hebben één toestel, andere hebben er meer. Er zijn heel wat Zuid-Afrikanen en Oost-Europeanen in die luchtvaartindustrie tewerkgesteld. Precies dat brengt ons bij de illegale smokkelcircuits. Wie financiert deze operaties?

Het probleem zou gedeeltelijk kunnen worden opgelost als de ‘letters of credit’ het betaalmiddel bij voorkeur zouden worden voor de diamanthandel. In de context van Afrika zijn de buitenlandse valuta echter zeer belangrijk. Er wordt de voorkeur aan gegeven dat cash bij de Centrale Bank binnenkomt. In bepaalde landen is dit een vereiste voor diamanttransacties. Er zijn dus inderdaad mensen die met koffers vol dollars diamant gaan kopen. Traceerbaarheid is in die gevallen onmogelijk. De cashhandel gaat precies over het gedeelte van de handel dat ons nu interesseert.

Het alternatief is dat ‘letters of credit’ worden opgelegd of dat Afrikaanse landen ertoe worden aangezet dit systeem te gebruiken. Smokkel is immers ook in hun nadeel. Het gevolg hiervan zou zijn dat een uitzuivering zou gebeuren, maar dat er slechts een aantal diamanthandelaars zouden overblijven. Over de voor- en nadelen hiervan kan de industrie beter oordelen. Een voordeel van een kleiner aantal handelaars is in ieder geval dat ze beter kunnen worden gecontroleerd.

Een aantal NGO’s waren er voorstander van om bijvoorbeeld uitsluitend de aanwezigheid van De Beers toe te laten. Dan is er slechts één instantie die moet worden gecontroleerd. Alles is dan gecentraliseerd. Dat heeft voor- en nadelen. Op het voorstel om enkel De Beers te laten opereren, is het antwoord van Antwerpen voorspelbaar.

Ook bonafide diamanthandelaars schuiven de ‘letter of credit’ als oplossing naar voren. De ‘letter of credit’ is traceerbaar en is een document dat kan worden voorgelegd op verschillende niveaus van de handelstransacties. Hoewel, Sierra Leone heeft het systeem van ‘letters of credit’ nog geen acht maanden geleden ingevoerd. Op dit moment staat Sierra Leone al weer toe dat er in cash wordt gehandeld. Sommige Libanezen zijn er al in geslaagd uitzonderingsregelingen te verkrijgen. Het is niet allemaal zo eenvoudig.

M. J. Peleman. – Le transport par route ou par les rivières est pratiquement devenu impossible au Congo. Les compagnies aériennes locales jouent donc un rôle très important dans l’importation illégale d’armes et dans l’exportation illégale de matières premières.

J’ai déjà parlé des petites compagnies aériennes congolaises. Leurs opérateurs et leurs propriétaires sont souvent d’anciens pilotes militaires. Ils doivent utiliser des pistes d’atterrissage illégales et voler dans des conditions périlleuses. Les pilotes militaires ont l’expérience de ce genre de situations et sont prêts à prendre des risques. Il existe une vingtaine de compagnies de ce genre au Congo. Certaines ne possèdent qu’un seul avion. Cette industrie aérienne emploie de nombreux Sud-Africains et Européens de l’Est. Cela nous amène à parler des réseaux de contrebande. Qui finance ces opérations ?

Le problème pourrait être partiellement résolu si les lettres de crédit devenaient le moyen de paiement privilégié du commerce des diamants, mais, en Afrique, les devises étrangères sont très importantes. La préférence est donnée aux transactions qui font rentrer de l’argent liquide à la banque centrale. Dans certains pays, lors de transactions portant sur des diamants, il s’agit même d’une exigence. Il y a donc en effet des personnes qui vont acheter des diamants avec des valises pleines de dollars. Dans ces cas, la traçabilité est impossible. Le paiement en liquide concerne précisément la partie du commerce qui nous intéresse aujourd’hui.

L’alternative consiste à imposer les lettres de crédit ou à pousser les pays africains à utiliser ce système. La contrebande leur fait en effet du tort. Ce système pourrait permettre d’assainir le marché, mais seuls quelques négociants en diamants pourraient subsister. L’industrie est plus à même de juger des avantages et des inconvénients de ce système. Un nombre réduit de négociants est de toute façon plus facile à contrôler.

Certaines ONG souhaitaient n’autoriser, par exemple, que la De Beers. Il n’y aurait alors qu’un seul organisme à contrôler et tout serait centralisé. Cette solution présente des avantages et des inconvénients. La réponse d’Anvers à la proposition de garder la De Beers comme seul opérateur est prévisible.

Les négociants sérieux soutiennent la solution de la lettre de crédit. Sa traçabilité est possible et il s’agit d’un document qui peut être présenté lors des différentes étapes des transactions. Bien qu’elle ait instauré ce système voici moins de huit mois, la Sierra Leone autorise à nouveau le paiement en liquide. Certains Libanais ont déjà réussi à obtenir des dérogations. Ce n’est donc pas aussi simple.

De heer Paul Wille (VLD). – Het is precies onze taak dit enigszins te proberen organiseren. Hetzelfde geldt voor de ontginningcontracten. Er zou een operatie kunnen worden opgezet waardoor de bestaande ontginningsactiviteiten in de openbaarheid worden gebracht, en er zou een fiscalisering, vergelijkbaar met de Tobintaks, kunnen worden ingevoerd.

M. Paul Wille (VLD). – C’est justement notre mission de tenter d’organiser un peu ce marché. Il en va de même pour les contrats d’exploitation. Les activités d’exploitation existantes devraient bénéficier d’une certaine publicité et une fiscalité, semblable à la taxe Tobin, pourrait être introduite.

De heer J. Peleman. – Ik zal verduidelijken wat ik bedoel met mogelijke Belgische initiatieven. Een grote discrepantie tussen import en export kan worden gecontroleerd: de officiële Congolese exportcijfers zijn beschikbaar. Als wordt vastgesteld dat Congo-Brazzaville een belangrijke rol begint te spelen, terwijl het officieel niets produceert, is het duidelijk dat door de nieuwe taks in Congo, de handel via het buurland verloopt. België zou toch eens ter plaatse kunnen gaan en de facturen die hier aankomen controleren, bijvoorbeeld nagaan of het bedrijf op de factuur wel degelijk bestaat.

In Afrika wordt gezegd dat ze de cijfers uit Antwerpen ook niet kunnen verklaren en dat dit in België maar eens moet worden uitgezocht. Het probleem bevindt zich aan beide kanten. België zou het initiatief kunnen nemen om bijvoorbeeld een afvaardiging van Economische Zaken ter plaatse te sturen om samen met de ‘diamond valuator’ en de exportcontroleur alle facturen te controleren. Ze kunnen bijvoorbeeld nagaan of de volumes van aangegeven diamanten en van de stock stroken met de exportgegevens en nagaan of de handelaar inderdaad in het buitenland is geweest via aankomst- en vertrekdocumenten van de luchthaven. Probleem is of wij de entries en exits kunnen zien op de luchthaven.

Het komt erop aan om zelf de traceerbaarheid te creëren. Hiervoor moeten we zelf het initiatief nemen want heel veel Afrikaanse landen beschikken niet over de middelen om iemand naar België te sturen om een en ander te komen controleren. Wij beschikken echter wel over die middelen. Het komt mij voor dat dit helemaal niet zo duur hoeft te zijn. Men zou gewoon een aantal steekproeven kunnen nemen.

Ten eerste creëert men hierdoor een soort afschrikking. Als men de nodige aanwijzingen heeft verzameld over een handelaar kan men hem bijvoorbeeld laten ondervragen door het gerecht. Ten tweede maakt men het diamantmilieu er van bewust dat de zaken au sérieux worden genomen en verneemt men in het land van oorsprong dat smokkel in België minder en minder wordt gedoogd en dat zij er goed aan zouden doen ook de corruptie op hun niveau aan te pakken.

Wij hebben militaire attachés en ambassades in heel veel van de betrokken conflictgebieden. Men hoeft geen officieel staatsbezoek te organiseren; zend gewoon eens een equipe van Economische Zaken en enkele douaneambtenaren naar het land van oorsprong en laat ze de statistieken eens vergelijken. Laat ze de cijfers van de vijftien grote diamantexporteurs eens onderzoeken. Ik denk dat dit vrij snel tot resultaten kan leiden en in elk geval ook een bewustmakingseffect heeft. Dat zijn haalbare initiatieven. Er is veel meer behoefte aan creativiteit dan aan grote wetgevende initiatieven waarmee België dan toch tegen de stroom van Europa of van de Wereldhandelsorganisatie dreigt op te varen en waarbij de markten misschien naar andere handelscentra zullen uitwijken. Ik denk dat de diamantwereld zelf er blij mee zal zijn als een aantal rotte appels worden weggenomen, zonder dat zij de omertà moeten doorbreken.

Ik wil nog even ingaan op de ambachtelijke handel en op het belang van de informele economie in de diamantsector. In Congo graven momenteel misschien wel 3 à 4 miljoen mensen – overwegend kinderen – naar diamant. Misschien onderschat ik dit aantal zelfs, want de zeer slechte economische omstandigheden drijven wellicht nog veel meer mensen de diamantvelden in. Ook de garimpeiro’s in Noord-Angola zijn Congolezen. Miljoenen mensen leven dus van het diamant en hopen vroeg of laat een grote steen te vinden.

Kinderarbeid is een zeer zwaar probleem in deze sector maar tegelijk is het een pijler van de overlevingseconomie. Alvorens dus een embargo uit te roepen tegen het Congolese diamant, moet men toch goed overwegen wat daarvan de negatieve gevolgen voor de bevolking kunnen zijn. Bovendien werken embargo’s als magneten op specialisten in het omzeilen van embargo’s en jagen embargo’s de prijzen de hoogte in. Wapens worden duurder of wapenleveringen in gebieden onder embargo leveren grotere winsten op dan legale wapenleveringen. Er worden bepaalde circuits aangetrokken.

Met embargo’s kunnen miljoenen mensen worden getroffen. De grote smokkelaars trekken zich van het embargo niets aan want zij hebben hun eigen sluiproutes en netwerken. Zij worden dus niet geraakt. Ik ben dus niet zo te vinden voor embargo’s hoewel ik er mijn brood mee verdien bij de Verenigde Naties. Men moet beducht zijn voor de negatieve effecten daarvan. We mogen niet vergeten dat diamant en coltan overlevingsmiddelen zijn, ook voor de lokale bevolking.

In Oost-Congo wordt door ambachtelijke delvers een enorme activiteit ontplooid, wat dan weer het nadeel heeft dat een vorm van slavernij in stand wordt gehouden. Sommige delvers verrichten gewoon slavenarbeid en houden bitter weinig over voor zichzelf. Het gaat immers voor een groot deel om een bezettingseconomie. We moeten telkens rekening houden met de informele economie, maar ook inzien dat die informele economie, die belangrijk is voor het overleven van de bevolking, de belangrijkste voedingsbodem is voor een criminalisering van de economie op een hoger niveau.

M. J. Peleman. – Je vais expliquer ce que je veux dire lorsque je parle d’éventuelles initiatives belges. La grande différence existant entre les importations et les exportations peut être contrôlée, car les chiffres des exportations congolaises sont disponibles. Si l’on constate que le Congo-Brazzaville commence à jouer un rôle important, alors qu’officiellement il ne produit presque rien, il est évident que le commerce passe par ce pays depuis l’introduction de la nouvelle taxe au Congo. Les autorités belges pourraient se rendre sur place et contrôler les factures qui arrivent ici, par exemple en vérifiant si la société mentionnée sur la facture existe réellement.

Les Africains affirment qu’ils ne peuvent expliquer les chiffres provenant d’Anvers et qu’il faut tirer les choses au clair en Belgique. Notre pays pourrait envoyer sur place une délégation des Affaires économiques afin de contrôler toutes les factures avec l’expert diamantaire et le contrôleur des exportations. Ensemble, ils peuvent par exemple vérifier si les volumes des diamants déclarés et des stocks correspondent aux données des exportations et si le négociant s’est effectivement rendu à l’étranger.

Nous en revenons donc au problème de la traçabilité. Nous devons prendre nous-mêmes l’initiative, car de nombreux pays africains n’ont même pas les moyens d’envoyer quelqu’un en Belgique afin de procéder aux vérifications. Nous, nous disposons de ces moyens. Cela ne doit pas être tellement cher : nous pourrions nous limiter à des coups de sonde.

Cela aurait tout d’abord un effet dissuasif. Si l’on a rassemblé un certain nombre de preuves sur un négociant, on peut faire interroger celui-ci par la Justice. Ensuite, on fait comprendre au milieu du diamant que l’on prend les choses au sérieux. On fait savoir, dans le pays d’origine, que la contrebande est de moins en moins tolérée en Belgique et que les autorités de ce pays feraient bien de s’attaquer elles aussi à la corruption.

Nous disposons d’attachés militaires et d’ambassades dans de nombreuses zones de conflits concernées. Il n’est pas nécessaire d’organiser des visites d’État officielles. Il suffit d’envoyer dans le pays d’origine une équipe des Affaires économiques et quelques fonctionnaires des douanes afin qu’ils puissent comparer les statistiques. Demandez-leur d’examiner les chiffres des quinze plus gros exportateurs de diamants. Je pense que cela pourrait donner assez rapidement des résultats et que cela ferait de toute façon prendre conscience du problème. Nous avons bien plus besoin de créativité que de grandes initiatives législatives qui ne feraient que placer la Belgique à contre-courant de l’Europe et de l’OMC et pousseraient les marchés à déménager vers d’autres centres commerciaux. Je pense que les milieux diamantaires eux-mêmes seraient heureux de voir disparaître quelques pommes pourries sans devoir pour autant briser l’omerta.

Je voudrais encore parler du commerce artisanal et de l’importance de l’économie informelle dans le secteur du diamant. Actuellement, au Congo, 3 à 4 millions de personnes – principalement des enfants – creusent le sol à la recherche de diamants. Il est possible que je sous-estime ce nombre, car les très mauvaises conditions économiques poussent peut-être beaucoup plus de gens à travailler dans les mines de diamant. Les garimpeiros du nord de l’Angola sont également congolais. Des millions de personnes vivent donc du diamant dans l’espoir de trouver tôt ou tard une grosse pierre.

Le travail des enfants constitue un problème très grave dans ce secteur mais, en même temps, il s’agit d’un pilier de l’économie de survie. Avant de décréter un embargo sur le diamant congolais, il faut bien examiner les conséquences négatives qu’il pourrait avoir pour la population. En outre, les embargos attirent comme un aimant les spécialistes sachant les contourner et ils entraînent une forte hausse des prix. Les armes deviennent plus chères et la livraison dans les régions sous embargo engendre un profit plus importants que lorsqu’il s’agit de fournir des armes légales.

Les embargos peuvent toucher des millions de personnes, mais non les grands trafiquants car ils possèdent leurs propres réseaux et itinéraires clandestins. Je ne suis donc pas tellement partisan des embargos. Nous ne devons pas davantage oublier que le diamant et le coltan sont des moyens de subsistance, y compris pour la population locale.

Dans l’Est du Congo, les mineurs artisanaux permettent de déployer une énorme activité, ce qui a par contre pour inconvénient de maintenir une certaine forme d’esclavage. Certains mineurs sont tout simplement réduits en esclavage et gardent très peu du produit de leur travail. Il s’agit en effet en grande partie d’une économie d’occupation. Nous devons à chaque fois tenir compte de l’économie informelle qui est importante pour la survie de la population, mais elle constitue aussi le terreau d’une criminalisation de l’économie à un niveau plus élevé.